‘Bier’ door Emile CAVENAILE

Als men er goed over nadenkt is het bier de drank bij uitstek van de zomerse vrede. Het volstaat zich het beeld voor ogen te toveren van de terrassen van alle drankhuizen over de ganse wereld. Van noord tot zuid en van Oost tot west is het enkel het decorum dat verandert: de stemming is niet overal dezelfde en ook de vorm van glazen en bekers verschilt soms. Maar, donker of licht, schuimend of tintelend in alle zonnelicht, de pint is hoofdzaak.

Bezie de bierdrinkers in de zomer zoals ze daar op hun stoelen ineengezakt zitten : armen, nek en buik, alles schijnt zich te willen bevrijden van zijn beknellende kledij. Hun ogen schitteren als ze de «bock » zien komen aanzweven ; ze drinken wellustig en bestellen opnieuw en meer en meer druipt het zweet neer in kristallen druppeltjes en bekranst hun verhitte gezichten. Bespot ze niet, deze brave lieden, maak ze niet belachelijk, want het zijn over het algemeen vreedzame, vriendelijke en vrolijke burgerlui, nog niet gehinderd door de oorlogsgeest. Ik zeg hét zonder beroepstrots .: de bierdrinker is een vredelievend man.

Ik heb niet het inzicht de bereidingstechniek van onze nationale drank te bespreken. Ik-ga eerder trachten een korte geschiedenis te schetsen van het bier en onderzoeken welke sporen deze in de Franse letterkunde heeft nagelaten. De wijn heeft natuurlijk meer aanzien; dichters en schrijvers hebben hem bezongen door de eeuwen heen. De mythologie, de bijbel, Dyonisos, zijn voedstervader Silenus en de Bacchanten, de zondvloed, …neen, ik houd er mee op, de opsomming eindigt niet. Van in de vroegste tijden, van in de tijd dat de holbewoners op steen beitelden, tot onze uitgaven op honderdduizenden exemplaren op alle soorten papier, over het gebruik van papyrus en hiëroglyfen heen, immer is een niet te onderschatten deel van onze inspiratie geput uit de wijn en de liefde, of uit beide samen.

Hét bier bezit geen enkele van de prikkelende deugden van de wijn : zijn overvloedig gebruik blaast op, zijn misbruik maakt het hoofd zwaar. Het bier kent slechts één held, Gambrinus of ook Gam-. brivius of nog : Cambrinus. Charles Deulin vertelt op prachtige manier de legende in zijn « Histoires fla-mandes », die minder Vlaams dan Frans zijn. echter. De bebaarde Cambrinus met de goudgele haren was leerling-glasblazer te Fresnes-sur-rEscaut tussen Doornik en Va-lenciennes. Hij hield van het mooie meisje Flandrine, met goudgele haren zoals hij. Zij echter moest niet van hem wéten. Cambrinus wou geld verdienen om zijn zoete

lief te veroveren. Hij werd om beurt speelman, boogschutter, goochelaar en graveur. Hij sloeg een goed figuur in elk van deze beroepen maar niettegenstaande de duivel hem een beetje hielp in zijn ondernemingen, misprees Flandrine hem nog steeds. De duivel wou hem er bepaald-bovenop helpen en leerde hem het geheim, niet enkel van de bereiding, maar vooral van het verbruik van het bier, zodat onze held vrij vlug’ zijn hartepijnen kon vergeten.

Op slag werd Cambrinus beroemd. Hij werd hertog van Brabant, graaf van Vlaanderen en heer van andere streken. Hij vond het klavier-klokkenspel, uit en stichtte de stad Kamerijk. Mettertijd begon zijn gezicht rood te glanzen, zijn pens zwol op en zijn lacht werd breder. Hij werd een goedzakkige en behaarde grijsaard die glimlachte naar. de maan, die men doorgaans in de brouwerssymboliek vindt. De verouderde en eindelijk overtuigde Flandrine kwam om hem heen vlinderen, maar hij herkende haar zélfs niet meer en bood haar een pint aan. De duivel, die niets om niets doet en waaraan Cambrinus zijn temperamentvolle ziel verkocht had, kwam deze maal bedrogen uit. Toen hij ten slotte opdaagde trof hij nog enkel een bierton aan.

Ik weet niet hoe de Duitsers de avonturen vertellen van deze -vrolijke god, die men op elk uithangbord terugvindt boven de reusachtige schenkbank van elk « Bier-haus », in de geweldige «Bierstuben » van München en Dórtmundt; maar van deze korte vertelling ken ik de philosofische bekoring toch.

De waarachtige geschiedenis van het bier is op haar beurt ook kort. Zij kan moeilijk in een bepaald tijdvak ondergebracht worden, zoals het ten andere het geval is met alle menselijke Uitvindingen. Wij kunnen in dit opzicht de volgende zeer banale uitspraken aanhalen : « Het bier is gekend sedert de vroegste oudheid ». De Egyptena-ren schijnen het voor het eerst- bereid te hebben, aanvankelijk met tarwe, en later met gerst. Vanuit Egypte ging het verbruiken van bier over naar Griekenland, daarna naar Rome en Galliër Hoe nu is deze verplaatsing van het zuiden naar het noorden geschied ? Niemand zal het ooit weten, maar duidelijk blijkt dat deze drank op de volkeren rond de Middellandse : zee geen langdurige aantrekkingskracht heeft uitgeoefend, om daarna op een reusachtige schaal het noorden té veroveren. Hét gemiddeld en eerder koud: klimaat is het ideale voor het verbruik van bier. Deze verklaring is dé eenvoudigste, en misschien de beste ook. De Galliërs kenden het bier onder de naam « cérévisia » ; het was, volgens de Latijnse schrijvers van die periode, de uitverkoren drank van de noordelijke volkeren. Onder de Romeinse overheersing was de hiérbereiding in Gallië reeds zeer voornaam. Ze werd het nog méér toen Domitianus verbod oplegde wijnstruiken te planten daar waar graangewassen konden groeien. Zoals men ziet is de geleide economie geen ui iel van onze tijd.

De Koninklijke Charters van de Merovingers tonen de belangstelling van de koningen voor het gersten-bier. Ze zijn gevuld met reglementen voor de bereiding en de verkoop van het bier, vooral voor de boerderij en van de Kroon.

Tijdens de Honderdjarige Oorlog, werd, door het gebrek aan graan, dé bierbereiding verboden van 1415 tot 1482.

Daarna, met het corporatiesysteem, bloeide de nijverheid weer op, naargelang de tijden en de streken Elke gemeente, elke stad, elk vorst-» je handelt volgens de omstandigheden en de belangen, volgens de wet in zijn klein koninkrijkje.

De Franse Revolutie doet met één slag alle oude privileges verdwijnen. De vrijheid van beroep wordt opnieuw verzekerd; van 1791 tot 1804 is de bierbereiding aan geen enkele fiscale wet onderworpen. Dertien jaar een paradijs zonder kinken in de kabel, zonder slechte behandeling, zonder afpersing ; ziedaar een cijfer dat zeker en vast geluk aanbrengt.

Sedertdien is de geschiedenis van de bierbrouwerij niets dan een opeenvolging van verschrikkelijke astronomische getalén. Ik spaar de lezer een saaie opsomming. ?-* Ik heb in mijn herinneringen en in vele boeken gesnuffeld om het bier in de letterkunde terug te vinden. Het zou kunnen dat de Germaanse literatuur dit onderwerp uitvoerig behandelt.. Daar ik deze letterkunde zeer slecht ken, richt ik mij tot mijn Duitse « Vredes-vrienden » om mij hierover in te lichten. In elk geval, de Franse literatuur heeft voor het bier slechts een minachtend zwijgen. Villon, dit galgenaas, kroegloper eerste klas, zegt er geen enkel woord over, waard vernoemd- te wórden, Rabe lais bekommert- er zich ; niét om. Ronsard en de hele Plejade hébben veel fijnzinniger bekommernissen. De goede La Fontaine, die werkelijk alles behandelde, heeft zelfs geen -fabeltje- voor het bier over gehad. Er was een Courteline nodig om « Boubourouche » te scheppen, die zich argeloos en sprankelend beklaagt over zijn tegenslagen in de liefde bij een glas bier.

Dan blijven er nog twee stukken die zeker niet dezelfde geestdrif uitdrukken ten opzichte van onze nationale drank. Het ene is van An-toine Clesse, een bekoorlijk, zanger dié leefde in het midden van de vorige eeuw en nogal een goede reputatie had in ons land. Ziehier (erg vrij vertaald) twee strofen uit zijn « La Bière ».’

Met volle teugen ‘t biertje drinkend, Bezing het met het glas in d’hand. Beste vrienden, glazen klinkend, Zing de lof van ‘t bier van ‘t land!

‘t Verleidt, want ‘t heeft de zachte [smaak Van ‘t bier van Vlaamse kanten. De faro maakt gemene zaak En laat de Walen watertanden.

Het andere is een kort gedicht van Baudelaire, die, in zijn « Amou-nitates Belgicae > voorzeker deze geestdrift niet deelt:

MENING VAN DE HEER HETZEL

OVER DE FARO « Drinkt gij faro zonder letsel ? » Vroeg ik de verschrikte Hetzel. «Neen, en ‘k zeg het zonder haat, Dat is bier uit het privaat.»

De grote dichter heeft bijna gelijk wat de faro aangaat, want deze wordt minder en minder gedronken (!). Maar de tweede-rangsdich-ter had géén ongelijk, want over ‘t algemeen hield het bier overal stand; De Belg blijft de grootste bierdrinker in de wereld. Per inwoner en per jaar bereikt het verbruik tweehonderd liter, daarin begrepen vrouwen, kinderen en grijsaards.

Het aantal merken dat door de zeshonderd brouwers in ons land wordt op de markt ‘gebracht, gaat de duizend te boven. De verbeelding heeft in de keuze van de veelzeggende en veelkleurige adjectieven, die door dé geschiedenis, de aardrijkskunde, het dierenleven, de symboliek en zo meer worden Opgeleverd, vrije teugel gelaten. Ze wórden steeds gevolgd door de onvermijdelijke woorden «bier », « ale » .of «pils» : Nerva, Celta, Wallonia, Belgica, Flandria, Alosta, Bavéry, Coq, Fox,. Duvel, Horse, Lion, Aigler Stella, Phebus, Ekla, Sun Atlas, Berg, Perle.C fistal, Saphir; Rubis, Helles, Cavor, Trébon; Exquis, Union, Extra, Super, Supra, Perfect, Excelsior* Royal, King, Koenig, Im-périal, Imperator, Lux, …en zelfs Benelux.

‘De reiziger die per auto België doorreist is verrast door het aantal brouwerswagens dat hij kruist en voorbijsteekt. Ik geloof niet te overdrijven als ik zég dat bij ons één voertuig op vier gebruikt wordt voor het vervoer van bier. Mijn geboorteplaats telt elfduizend inwoners en honderd negen drankhuizen. Deze eérbiedafdwingende verhouding kan tellen. Als ik er aan toevoeg dat allerwegen de publiciteit dé. muren, de gevels ‘van de huizen, de afsluitingen en de eigenlijke advertentieborden verovert en dat de cafees, gekroond met lichtreclames, fluorescerende lampen en publici-teitspanelen niet enkel de stad maar ook het platteland als. het: ware overspoelen, dan snapt ge onmiddellijk het belang van deze nationale industrie.

Zij doet niet enkel de brouwerij en en het betrokken personeel leven, maar voedt ook een massa handelaars en fabrikanten in de aansluitende bedrijven. Eén persoon op tien haalt hieruit het geheel, of toch het grootste deel van zijn inkomen. Dé schatkist heeft zich niet te beklagen, want doorgaans wordt per jaar anderhalf milliard frank belasting geheven, enkel reeds op diverse rechten en onrechtstreekse belastingen. Uit onwetendheid, en ook uit bescheidenheid, zullen wij de nominale belastingen van de brouwers, bierhandelaars, caféhouders en af hangend en, verzwijgen. Voor de met de dag veeleisender wordende staat klagen ze, maar behelpen zich ook! Is dat niet het beste bewijs van een goede gezondheid ?

Maar, op dit ogenblik is de man uit de straat, onze klant, niet meer onbekommerd. De werkloosheid vermeerdert, de crisis bereikt de sectoren die niet bedrijvig zijn in de oorlogsuitrusting, en de buitenlandse handel, onmisbaar voor ons land, is uit de koers geslagen. De gemiddelde Belg, de toekomst zorgelijk inziend, drinkt niet meer in verhouding tot zijn dorstigheid…

En het is zonder twijfel daarom dat ik, egoïstisch, als bierbrouwer, een Partisaan ben van de Vrede.

Door: Emile CAVENAILE.
Dit artikel verscheen in het Augustusnummer van de revue « Défense de la Paix »