Israël, wat nu?

De moordaanslag op de Israëlische premier Rabin door de jonge Yigal Amir heeft de aandacht getrokken op het reilen en zeilen van de joodse gemeenschap binnen Israël.

Tot dan toe is men er tamelijk goed in gelukt de mythe in leven te houden dat een jood zich niet vergrijpt aan een andere jood. Dat strookt niet met de werkelijkheid.

Al in het bijbelse verleden werden er oorlogen gevoerd tussen joden onderling. Denken we maar aan de strijd tussen de noordelijke stammen van Israël en de zuidelijke stammen van Judea. Daar was niets bijzonders aan : zulks kwam voor bij alle volken. Ook in de jongste geschiedenis werden joden door joden omgebracht. In 1924 werd de ortodoxe leider Jacob di Haan door andere joden vermoord. In 1933 werd Haim Arlasoff van het joodse agentschap ook door andere joden om het leven gebracht. Denken we maar aan de afrekeningen met de Irgoun, de joodse keurorganisatie waarin Menahim Begin en Shamir, de latere premiers, een leidende rol hadden.

Hier bij ons, in Brussel, tijdens de Duitse bezetting, was er de fameuze “Jacques” die op stap ging met de Gestapo om andere joden te verklikken en de dood in te jagen. Neen, geen enkel volk is uitverkoren.

De tweespalt binnen de Joodse gemeenschap in Israël dateert niet vanaf het afsluiten van de akkoorden van Oslo, die aan het Palestijnse volk in bepaalde gebieden autonomie verleenden. Die akkoorden heben alleen maar de kloof verbreed. De tegenstellingen tussen wat men, gemakshalve, het rechts en linkse blok noemde, werd lange tijd overschaduwd door de euforie die de stichting van de staat Israël in beide kampen teweeg bracht.

Het zionisme hield de beide kampen samen.

Israël werd opgericht als een staat zonder grondwet. Israël was niet bedoeld een staat te zijn voor de burgers die binnen de grenzen leefden of er geboren werden. Israël werd uitgeroepen als een staat voor joden. De staatsconceptie, de opvatting van natie, van burgerschap, van democratie was enkel bedoeld voor joden. De Palestijnen werden beschouwd als vijanden, of potentiële vijanden.

Zou de staat Israël aanknopen bij de moderniteit en zich steunen op een grondwet die zowat in alle landen bestaat ? Neen, het rabbinaat en de rechtse partijen stonden er op dat Israël moest aansluiten bij de bijbelse traditie en de goddelijke wet zoals die door Mozes was verkondigd.

De toenmalige premier Ben Goerion, die tot de “arbeiderspartij” behoorde, omzeilde het probleem. Hij wenste de steun van de religieuzen te behouden. Ben Goerion liet een resolutie aanvaarden waarin gezegd werd dat een proces zou op gang komen waarin opeenvolgende grondwetsartikelen zouden opgesteld worden. We zijn nu 47 jaar later en nog steeds werkt men aan die grondwetsartikelen, tot grote ergernis van rabbijnen en religieuze partijen. Gedurende jaren heerste er de godsvrede en genoot de “arbeiderspartij” de steun van de religieuzen. Het liep allemaal min of meer gesmeerd. De “zesdaagse oorlog” in 1967 bracht daarin verandering. De Israëlische veroveringen, die de grenzen verlegden vanaf het Suez-kanaal tot de Herman-berg via de vallei van de Jordaan veroorzaakten een ruk naar rechts. De religieuzen interpreteerden de militaire veroveringen als de verwezenlijking van de wil van god voor het herstel van het bijbelse Israël. Met de jaren was ook de oude garde verdwenen. De nieuwe garde werd gevormd door jonge extremisten voor wie de territoriale veroveringen een onomkeerbaar werk van god was.

De kibboutzin (landbouwcoöperatieven) die als vormen van socialisme waren voorgesteld en aan Israël de allure van links gaven verdwenen, tenminste wat de oorspronkelijke opzet was. Toen in 1967 een UNO-resolutie de evacuatie van de door de Israëliërs veroverde gebieden werd opgelegd, trachtte de regering een koopje met de UNO af te sluiten. Een deeltje van die veroverde gebieden zou naar Jordanië gaan, het overgrote deel zou bij Israël behoren. Het koopje ging niet door. Voor de rechterzijde was die poging voldoende om de “arbeiderspartij” van verraad te beschuldigen. De verzwakte “arbeiderspartij”, die nog altijd de regeringsmacht in handen had, moest toezien hoe de rechterzijde de inplanting van joodse kolonisten in de veroverde gebieden aanmoedigde en organiseerde. De “arbeiderspartij” hield zich koest. Wat kon ze anders doen ? Was het niet haar eigen man, Rabin, die de grote veldheer van de veroveringen was geweest ?

Er was een klimaat ontstaan dat de publieke opinie in Israël verder naar rechts dreef. Het uur van Menahim Begin, een outsider in de Israëlische politiek, kwam daardoor naderbij. Gesteund door een bondgenootschap van religieuzen, kolonisten, fundamentalisten veroverde Begin de regeringsmacht. De rechtse regering Begin verontrustte een deel van de aanhang van rechts. Het verzet onder de Palestijnen laaide op, de intifada maakte de toekomst minder rooskleurig.

In 1992 veroverde de “arbeiderspartij” weer nipt de regeringsmacht. De overtuiging dat er aan de Palestijnen concessies moesten gedaan worden won veld. Geheime besprekingen met de P.L.O. werden aangeknoopt, die uitliepen op de akkoorden van Oslo. Toen die akkoorden publiek gemaakt werden dreven het religieus extremisme en de Likoed-partij hun ophitsings-aktiviteiten op. Rabin en Peres werden als vijanden van Israël aangewezen. De veiligheidsdienst sloot de ogen voor het groeiend gevaar, of onderschatte het. Werd Yigal Amir uitgekozen voor het plegen van de moordaanslag omdat hij op bescherming zou kunnen rekenen van de binnenlandse veiligheidsdienst Shin Beth waarvoor hij sedert een paar jaar werkte ? Of dat ooit zal uitgemaakt worden is niet te voorspellen.

“Het zou me niet verwonderen,” zo verklaarde rabbijn Benny Elan, “dat de ganse groep Eyal, waartoe de moordenaar behoorde, geheel gestuwd en gefinancierd werd door de Shin Beth. Misschien wist de politie zelfs dat Rabin zou vermoord worden. Het is een samenzwering.”

Zal de Israëlische overheid de moed en de kracht opbrengen om de schurftigen uit de eigen stal te verwijderen ? Ook dat zullen we moeten afwachten. Of de religieuze fanatici en rechts aan slagkracht zullen inboeten hangt voor een deel ook af van wat het Palestijns extremisme nu verder zal ondernemen. Want ook dat extremisme gaf voedsel aan het joods extremisme, maar moeten beiden niet gelijkgeschakeld worden.

Albert De Coninck