Wir haben es nicht gewusst.

De maagdelijke onschuld van Shell in Nigeria

10 november 1995. Negen Ogoni’s worden na een schandelijk proces opgeknoopt. Onder hen, de schrijver Ken Saro Wiwa, de leider van het verzet. Het regime had ze in dit schijnproces veroordeeld wegens hun vermeende aandeel in de moord op 4 mensen. Maar de echte reden voor hun executie is het verzet van een bevolkingsgroep tegen de dictatoriale politiek van de oliemaatschappijen en het regime. Zij offeren milieu en gezondheid van de plaatselijke bevolking op voor eigen profijt.

Welk land zou niet willen beschikken over de bodemschatten die Nigeria rijk is. Je kan er zo wat alles wat de grondstoffenmarkt te bieden heeft terugvinden: olie, aardgas, steenkool, ijzererts, uranium, lood, tin, marmer,… Het land is bovendien uitermate geschikt voor landbouw. Alle voorwaarden zijn aanwezig om van een Nigeria een welvarend land te maken. Maar alles wijst er op dat de bevolking het alles behalve goed heeft. Er is een grote kloof tussen arm en rijk. Een groot deel van de bevolking, en dat geldt vooral voor de kleinere etnische groepen, is verarmd. Olie vertegenwoordigt, met 90 % van de export, veruit de belangrijkste bron van inkomsten. Maar het is ook de olie die oorzaak is van de ellende en de uitzichtloze situatie van het Nigeriaanse volk. De olieproduktie startte in 1958, in het plaatsje Oloibiri te midden van de moerassige Nigerdelta. Op korte tijd zou Nigeria zich opwerken tot vijfde olieproducent binnen de OPEC. Maar de politieke structuur in Nigeria is een monster met veel koppen. Het grootste deel van de olie-inkomsten komt terecht in een beperkt aantal zakken. Die zakken behoren toe aan de militairen die sinds de onafhankelijkheid in 1960 nagenoeg onafgebroken aan het bewind zijn en niet bepaald zachtzinnig met hun macht omspringen. De militairen roepen de Biafra-secessie-oorlog (1967-1970) in om de repressie te rechtvaardigen. Bovendien verdelen de militaire en economische elites de verworven olieopbrengsten opnieuw naar lokale elites wiens loyaliteit wordt afgekocht. Dit is wellicht de belangrijkste reden waarom de militairen nog steeds in het zadel zitten en het land nog steeds een eenheid vormt, hoewel het honderden etnische groepen telt. Het belang daarvan wordt nog duidelijker in een context waar de machthebbers nagenoeg systematisch uit het overwegend islamitische Noorden komen, terwijl de natuurlijke rijkdommen zich in het Zuiden bevinden. De lokale leiders komen meestal uit de grotere etnische groepen die het voor het zeggen hebben in één van de 31 deelstaten die Nigeria rijk is. De minderheden in een aantal van die deelstaten worden echter gediscrimineerd en zien de via de overheid doorgesluisde royalty’s en inkomsten uit olieheffingen aan hun neus voorbij gaan. Meteen ook de reden waarom de Ogoni, een 500.000 zielen tellend volk aan de rand van de Nigerdelta, zich tegen de grondwet verzetten (en die bijgevolg ook als enige minderheidsgroep opriep tot een boycot van de verkiezingen van 1993), omdat die bepaalt dat alle delfstoffen eigendom zijn van de staat. Een wet uit eind de jaren zeventig bepaalt zelfs dat “buitenlandse petroleummaatschappijen voor de hinder die met de ontplooiing van die industrie gepaard gaat, geen compensatie moeten betalen aan de plaatselijke bevolking maar wel aan de federale overheid”‘.

Ken Saro-Wiwa

Shell en Abacha: twee handen op één buik

Het geval van de Ogoni illustreert als geen ander de wederzijdse en complexe verbanden tussen milieuproblemen, socio-economische verhoudingen en veiligheidskwesties, waarbij de verantwoordelijkheid van multinationale ondernemingen niet te ontkennen valt. Het voorbeeld van Shell is duidelijk. Nigeria wordt niet voor niets schertsend de kroonkolonie van Shell genoemd. Sinds 1958 heeft de maatschappij naar schatting voor dertig miljard dollar aan olie bovengepompt. De produktie van Shell lag in 1994 op bijna 1 miljoen vaten per dag. Dat is nagenoeg de helft van de totale olieproduktie. In de overbevolkte streek van Ogoniland plantte Shell in de loop der jaren een petrochemische industrie, een kunstmestfabriek en 8 raffinaderijen. Er werden meer dan 100 oliebronnen aangeboord. Het zou wat simpel zijn om de huidige machthebbers onder leiding van generaal Abacha en Shell, als één pot nat voor te stellen. Aan de top van Shell zitten heel wat Joruba’s, een bevolkingsgroep waar ook de opposant Moshood Abiola vandaan komt. Hij won de verkiezingen van 1993, die door de vorige generaal, Babangida, onder grote nationale en internationale druk waren uitgeschreven. Maar Abiola, die nooit de kans kreeg om de leiding van het land op zich te nemen, wordt gevangen gezet. Sani Abacha, afkomstig uit het Noorden en in een vorige legislatuur nog minister van Defensie, neemt de macht over. Dit ligt zeer gevoelig bij heel wat volksgenoten van Abiola. Bovendien is het Abacha zelf, de huidige sterke man, die de olieconcessies naar eigen goeddunken uitdeelt of verlengt en zo de olieconcerns naar zijn hand zet. Maar dat de oliemaatschappijen zich niet mengen in de binnenlandse politiek en hun handen in onschuld kunnen wassen is natuurlijk de waarheid geweld aan doen. De geëxecuteerde schrijver, Ken Saro Wiwa, schreef in 1992 : “De aandeelhouders van de petroleum-maatschappijen – in dit geval van Shell en Chevron – die aan prospectie doen in Ogoniland, de regeringen van de Verenigde Staten, Japan en Europa, evenals de oliemultinationals hebben de morele verantwoordelijkheid, zo niet legale verantwoordelijkheid, om een einde te maken aan de genocide van de Ogoni’s en aan de ravages veroorzaakt aan het milieu, tenminste als dat nog mogelijk is”2.

De belangen van de oliemaatschappij en de machthebbers lopen parallel. De protesten van de Ogoni’s hebben de olieontginning ontzettend bemoeilijkt. De regering van de Rivers State, de deelstaat waartoe Ogoniland behoort, wordt geleid door een vroegere topmanager van Shell. En hij is lang niet de enige. Een memo van 12 mei 1994 van de binnenlandse veiligheidsdienst die onder de regering van River State valt, geeft zeer duidelijk die wederzijdse belangen weer : “Shell-operaties (zijn) nog steeds onmogelijk, tenzij meedogenloze militaire operaties worden ondernomen opdat de economische activiteiten soepel hervat kunnen worden”3. En het is niet bij woorden gebleven.

Ogon i-verzet

Ooit woonden de Ogoni in een vruchtbaar gebied. De landbouwgewassen groeiden er weelderig en de visvangst was ruimschoots voldoende om de vele monden te voeden. Maar de olievondst in 1958, heeft van dat paradijs een hel gemaakt. De lucht is er zwaar vervuild door gasvlammen die er dag en nacht branden, lekkende oliepijpleidingen lopen willekeurig door akkers en dorpen, het water is op veel plaatsen een zwarte poel geworden en de bevolking kampt met verdacht veel gezondheidsproblemen. De inspraak van de Ogoni’s is onbestaande. Van de winsten die gemaakt worden zien zij niets. Het hele gebied is ondanks de ontginning van de vele grondstoffen straatarm. In dat opzicht verschillen zij in niets met de overige minderheden in de Nigerdelta. Maar de Ogoni verschillen dan weer met de andere bevolkingsgroepen door hun sterke organisatie. In 1990 begon het verzet en organiseerden zij zich in de beweging voor het overleven van het Ogonivolk(MOSOP). Nog in oktober van dat jaar, eisten ze in een grote demonstratie in het dorp Umeuche hogere compensaties voor het land dat ten behoeve van Shell was onteigend. De oliemaatschappij vroeg en kreeg politiebijstand. De demonstratie eindigde in een bloedbad, balans: 80 doden en 495 huizen verwoest. In 1993 wordt het objectieve bondgenootschap tussen Shell en de militairen opnieuw duidelijk. Toen het Amerikaans bedrijf Willbros in opdracht van Shell en zonder voorafgaandelijke raadpleging van de plaatselijke bevolking begon met de voorbereidende werken voor de aanleg van pijpleidingen, kwamen meer dan 10.000 Ogoni’s op straat. Het leger greep opnieuw hardhandig in, met doden en gewonden tot gevolg. De mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch heeft in een rapport een aantal getuigenissen van soldaten verzameld dat duidelijk maakt dat het telkens om een georkestreerde campagne gaat.

Sedert 1993, als de zaak heel wat internationale aandacht begint te krijgen, zit Shell met de handen in het haar. De bekommernis geldt niet het Ogoni- volk, noch het milieu. Nee, het is het imago waar Shell bezorgd om is. Een interne nota heeft het over “de public relations problemen die de Ogoni in de toekomst zullen veroorzaken voor Shell””. De sociale projecten die door Shell (volgens de maatschappij gaat het in totaal om 20 miljoen dollar) onder toenemende druk worden gelanceerd, onthaalt men op hoongelach. Ken Saro Wiwa zei twee jaar geleden daarover: “ze hebben wat gebouwen neergezet en denken dat dat scholen zijn, maar voor leraren of schriften hebben ze geen geld over”5. De Ogoni zijn zelfs woest over dit soort projecten. Ze beschouwen ze als een vorm van omkoperij, omdat ze geen fundamentele koerswijziging inhouden of ook maar enigszins tegemoet komen aan de eisen van MOSOP: 4 miljard dollar schadevergoeding, onmiddellijke stopzetting van de milieuvervuiling en een onderzoek naar de milieu-effecten, compensaties (deel van de royalty’s), inspraak in de planning en het ondergronds leggen van de olieleidingen……..

Allemaal geen onredelijke eisen, die in elk westers land zelfs wetmatig worden afgedwongen. De woordvoerder van Shell wijst er op dat ze geen politieke positie willen innemen. Woordvoerder Bonder: “Wij zijn daar als commerciële maatschappij werkzaam. Natuurlijk hebben wij contacten met de overheid. Net als in andere landen. Maar volgens onze Business principals bemoeien wij ons niet met interne, politieke zaken. Wij kunnen geen druk uitoefenen. Dat doen we nergens”6. Maar met de voortdurend verkrampte afwijzing van elke verantwoordelijkheid, negeren de Shellbonzen het feit dat zij de oorzaak zijn van de vuile troep in de Nigerdelta. Overigens, tot in 1977 had de Nigeriaanse overheid niets met Shell te maken. De joint-vent-ure met de Nigerian National Petroleum Corporation is van latere datum. Pas begin dit jaar heeft Shell een schamele 2 miljoen dollar vrijgemaakt voor een ‘onafhankelijke milieurapportage’. Nog maar net na de executie op Ken Saro Wiwa maakt Shell als klap op de vuurpijl bekend, dat het niet van plan is om de geplande investering van 4 miljard dollar in een gasproject, stop te zetten.

Winst gaat voor ethiek

De executie van Ken Saro Wiwa en 8 medestanders heeft in internationale middens heel wat verontwaardiging veroorzaakt. Abacha heeft duidelijk geen gevoel voor timing : executeren op het moment dat de leiders van het Gemenebest aan het vergaderen zijn in Auckland is vragen om moeilijkheden. Maar na het scherpe internationale protest, komt de realiteit in zicht. De oproepen tot een embargo en in het bijzonder een olieboycot, vallen in dovemansoren. De reden is duidelijk: zoals steeds moet de ethische overweging het afleggen van de economische en financiële realiteit. Nigeria heeft een buitenlandse schuld openstaan van meer dan dertig miljard dollar. De olie-export is de enige manier om de noodzakelijke vreemde deviezen binnen te halen voor de aflossing van die schuld. En de multinationale ondernemingen maken hier grote winsten: vorig jaar nog met een stijging van meer dan 75 %. Grote investeerders zoals Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten willen dan ook koste wat het kost economische sancties vermijden omdat ze er anders zelf schade van zullen ondervinden. Zo is Nigeria een belangrijke olieleverancier van de Verenigde Staten. De lobbyisten van JransAfrica vragen al een tijdje een olieboycot, maar stuiten op eigenbelang: “Dat zou een veel te drastische maatregel zijn tegen een land dat geen bedreiging vormt voor de veiligheid var| de Verenigde Naties”‘. Maar ondertussen blijven de machthebbers hun rekeningen spekken op de rug van de bevolking. Het is pure flauwe kul van de multinationals om te beweren dat ze met de binnenlandse politiek niets te maken hebben. De deontologie is zoals steeds ver zoek. De nagenoeg 2.000 gedode Ogoni’s bewijzen dat. Aan de winsten kleeft bloed, veel bloed!

Ludo De Brabander

  1. Catherine Vuylsteke. De bloedige prijs van het zwarte goud. In : De Morgen, 31 rj aart 1995.
  2. Ken Saro Wiwa. Genocide in Nigeria; The Ogoni Tragedy. In : Le Monde, 15 november 1995.
  3. Ko Kolijn en Paul Rusman. Shell en milieuorganisaties voeren hun taaie strijd om de publieke opinie. In : Vrij Nederland! 25 november 1995.
  4. Ibid. 1.
  5. Wim Bossema. Het land van de Ogdni is een verwoest paradijs. In : De Volkskrant. 25 mei 1993.
  6. Rob Rombouts. Boycot-actie overwogen wegens rol Shell in Nigeria. In : het P4 ooi, 27 januari 1995.
  7. Misrule in Nigeria. Edito in de New Vork Times. In : The International Herald Tribune, 28 maart 1995