Het kastensysteem in India

Het kastensysteem is bijna even oud als India zelf. Sedert de onafhankelijkheid bestaan de kasten niet meer volgens de

Indiase grondwet, de “Untouchability Offense Act” van 1995 en de “Hindu Marriage Act” van 1956.

Maar in de realiteit van het dagelijkse leven in India hebben deze grondwetbepalingen aan de eeuwenoude gewoonten niets veranderd.

Het woord kaste stamt van het Spaanse “costa”-geslacht, en werd door de Europese indringers gebruikt. De Indiërs spraken van Jati. Men kan stellen dat de indeling in kasten ontstond met de komst van de Arische stammen, die het Gangesdal binnenvielen. Met de verovering van het Gangesdal ontstond ook de eerste sociale kloof tussen de Arische veroveraars met hun lichtere teint en de oorspronkelijke Dravidische bewoners. De Ariërs waren sterk gekant tegen huwelijken met niet-Ariërs. Naargelang er meer erfelijke beroepen ontstonden tekenden zich stilaan de contouren af van een heuse kastensamenleving.

In de oude wet van Manu worden 4 grote maatschappelijke groepen opgesomd, ontsproten aan het lichaam van Brahma de schepper van het leven. De Brahmanen, komen voort uit de mond van Brahma, en zijn de priesters en leraars van de goddelijke wijsheid, de veda’s. De Kshatriya’s komen uit de armen van Brahma. Zij zijn de goddelijke kracht en waren de krijgsvorsten en legeraanvoerders. De Vaisya’s, ontsproten uit de dijen en vormen het symbool van rijkdom. Het zijn vooral boeren en handelaars. De laagste kaste, de Sudra’s, ontstonden uit z’n voeten. Hier vindt men de dienaars en de slaven.

Buiten de kasten stonden de onaan-raakbaren, alias de paria’s. Gandhi noemde hen “Harijns”, kinderen van god. De historische en symbolische legende wil dat zo iedere kaste zijn goddelijke maatschappelijke plaats toegewezen kreeg dat hij ook niet kan wijzigen, vermits de plaats die van het individu is, toegewezen door een goddelijke beslissing.

De groepen kregen in de loop der tijden elk een eigen status. Het kastensysteem bestond dus aanvankelijk uit klassen ingedeeld naar hun bezigheden. Later werd het kastensysteem strenger en complexer. Door het ontstaan van nieuwe beroepen en jobs kwamen er talrijke subkasten bij.

Door deze rigide organisatie van de hindoecultuur was en is er geen sprake van solidariteit in die samenleving. De kaste waarin een hindoe wordt geboren bepaalt zijn religieuze, sociale, economische en dagelijkse leven van de wieg tot zijn dood. Alles ligt vast, volgens zijn karma. Wat en met wie er mag gegeten worden, welke rituelen men mag uitvoeren, welk beroep men mag uitoefenen. Er mag alleen binnen de eigen kaste getrouwd worden, en wie deze regels overtreedt mag niet langer praten en eten met vrienden.

Volgens de heilige hindoewet volgt op elk bestaan een ander leven en terug een bestaan. Deze kringloop van wedergeboorten gaat zolang door tot de ziel gelouterd is door beproeving dat de opname mogelijk maakt in het rijk van Vaduran (Nirvana). Volgens de wet van Karma worden in elk nieuw leven de daden die begaan werden in een vorig leven, beloond of bestraft. Macht noch rijkdom zijn in staat deze regel te doorbreken, daar het huidige leven alleen maar een verschijningsvorm is van alle vorige levens. Het karma is het gevolg van al zijn daden in vorige levens.

Door de moderne economie verdwenen traditionele beroepen en vonden de mensen gemakkelijker een job die vroeger voor hun kaste onbereikbaar was. De hedendaagse samenleving heeft in de steden het kastensysteem oppervlakkig doen eroderen. Op het platteland houdt het antieke systeem nog altijd stand en leven de lagere kasten en paria’s nog altijd noodgedwongen aan de rand van de dorpen en worden ze steevast uitgebuit door de hogere kasten. Zij mogen geen water nemen aan de dorpsbron, geen tempels bezoeken of niet aanwezig zijn op activiteiten waar ook de hogere kasten hun opwachting maken.

Antoine Uytterhaeghe