De kleine Indische landbouwer tussen hameren aambeeld

De Indische landbouw wordt geconfronteerd met grote overlevingsproblemen. Er zijn niet alleen de moderne landbouwtechnieken. Er is ook de opkomst van de agro-industrie die de traditionele landbouw uit de markt dringt. Daarenboven werden de staatssubsidies afgeschaft als gevolg van de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank. Dit brengt de kleine landbouwexploitatie in India in ademnood, en vermindert de levenskansen op termijn.

Onderverdeling landbouwexploitatie volgens opp. in %
 Aantal 1970-71             1985-86Oppervlakte 1970-71           1985-86
Marginalen -1 hectare Kleine 1 tot 2 heet. Semi-halfgrote 2 tot 4 heet. Halfgrote 4 tot 10 heet. Grote +10 heet.50,6                 57,8 19.1                      18.4 15.2                    13,6 11.3                      8,2
3,9                   2,0
9,0                13,4 11,9                15,6 18,5                22,3 29.8                   28,1 30.9                   20,1
Bron : fertiliser statistics (1991-92) New Dehli

De structurele aanpassingsprogramma’s worden sedert 1991 toegepast om de Indische betalingsbalans in evenwicht te brengen en om de economie te liberaliseren. Om deze doelstelling te bereiken moet de bevolking inleveren. Vooral de armen worden in hun bestaan bedreigd. De massa kleine landbouwers en landarbeiders vormen de eerste slachtoffers van deze nieuwe regeringspolitiek. De kloof tussen rijk en arm wordt steeds groter.

Zelfs zonder deze dictaten van de zogenaamde Bretton-Woodsinstellingen zou de kleine landbouwer het zeer moeilijk hebben zijn lapje grond te behouden. De verdeling van het nalatenschap onder de zonen en het systeem van de bruidschat – te betalen aan de ouders van de bruidegom bij het uithuwelijken van een dochter -zijn zware lasten op de schouders van de kleine landbouwer in India.

De marginale landbouwer, d.w.z. met minder dan 1 hectare grond was in 1970/71 goed voor 50.6% van alle landbouwexploitatie. Vijftien jaar later was dit aandeel gestegen tot 58%. Deze groep bewerkte in 1970/71 9% van de totale landbouwoppervlakte, in 1985 was dat 13%. De gemiddelde oppervlakte per landbouwexploitatie ging in dezelfde tijdspanne van 2,3 naar 1,7 hectare. In deze cijfers heeft men geen rekening gehouden met het stijgend aantal landarbeiders dat geen eigen akker bezit of bewerkt. Deze laatste groep vertegenwoordigt een kwart van de actieve landbouwbevolking, die op nieuw 2/3 van de totale actieve Indische bevolking uitmaakt.

Een boerenfamilie met 3 kinderen – die over 1 hectare grond beschikt, in een regio waar men kan irrigeren dank zij een waterloop of waterput, en waar men 2 maal per jaar een oogst kan binnenhalen – kan met veel moeite overleven. Maar eenzelfde familie in een minder vruchtbaar landsdeel, bereikt onvoldoende opbrengst om de familie het nodige te bieden. Om te overleven moet men uitkijken naar een bijverdienste door zijn diensten aan te bieden aan de herenboer. Een andere mogelijkheid is voor enkele maanden uit te wijken naar andere landbouwgebieden, of naar de stad, in de hoop daar een job te vinden, om het gezin het nodige extra-inkomen te kunnen toestoppen.

Wanneer de regering Rao in 1991 de structuren van een volgens hem – en volgens het IMF en de Wereldbank – te rigide economie begon af te bouwen, en de privé – en buitenlandse investeerders aangemoedigd werden, voelde de kleine landbouwer onmiddellijk de nadelige gevolgen van deze nieuwe regerings-politiek.

Afbouw van de openbare uitgaven en subsidies

Voorheen verstrekte de overheid subsidies aan de kleine landbouwexploitaties voor alle componenten van de landbouw (zaaigoed, meststoffen, energie, enz.). Door de vermindering of afschaffing van deze subsidies, werd het voor de Indische boer zeer moeilijk zijn bedrijfje draaiende te houden. Hij moest gelijktijdig opboksen tegen prijsstijgingen van levensmiddelen, verbruiksgoederen én zich trachten staande te houden in een landbouw die meer en meer kapitalistische vormen aannam.

Eén van de eerste domeinen waarin de prijzen werden vrijgegeven is de sector van de meststoffen, waardoor de lokale producenten geconfronteerd werden met de internationale concurrentie. Het directe resultaat is dat de prijs van de fosfaatmeststoffen 2,4 maal stegen, de calimeststoffen 3,5 maal, en ureum met 40%. De bemesting van de landbouwgrond daalde met 6% in 1991. De kleine landbouwer was namelijk financieel niet meer in staat z’n akker naar behoren te bemesten.

Prijsverhogingen laten zich ook voelen in andere segmenten van de landbouw, zoals de energie. De vraag naar elecktriciteit is in Indië groter dan het aanbod. De vrijlating van de prijzen moet buitenlandse energie-investeerders warm maken voor deze aantrekkelijke markt. In de nabije toekomst zal de prijs voor het irrigatiewater geherwaardeerd worden. Ook komt het ganse landbouwkredietsysteem onder zware druk, waardoor de zwakke landbouwer meer en meer afhankelijk wordt van de lokale geldleners en herenboeren.

Met een dergelijke evolutie van het Indische landbouwbeleid moet de kleine landbouwer er niet aan denken om in zijn bedrijfje te investeren, daar een deel van zijn budget reeds weggevreten is door de prijsverhogingen van de verbruiksgoederen. De prijsstijgingen gaan sneller dan de loonsverhogingen zodat de reële koopkracht van de bevolking bestendig daalt.

Door de verminderde bemesting van de akkers, als gevolg van de duurdere meststoffen, is de opbrengst en het rendement van de oogst ook lager. Met als gevolg een lager inkomen voor het landbouwersgezin.

Als compensatie voor de subsidieverminderingen heeft de regering Rao besloten de prijzen in de P.D.S.-winkels (een systeem van openbare distributie) te verhogen. In deze gesubsidieerde winkels kunnen de armen meel, rijst en olie aan een goedkopere prijs inkopen. In deze P.D.S.-winkels steeg de prijs voor rijst met 106% in de periode 1991 tot ’95. Door deze prijsstijging grijpt de verpaupering onder de arme bevolking verder om zich heen. In 1990 leefde 34% van de bevolking onder de armoedegrens. In 1992wasdit opgeklommen tot 40%. Meer en meer zullen de zwakke landbouwers verplicht worden hun lapje grond te verkopen aan de grote landbouwondernemingen, waardoor de agro-business verder een dominante positie kan gaan bekleden. Hier zal dan bepaald worden wat er verbouwd zal worden, niet zozeer om de inlandse behoefte te dekken, maar voornamelijk wat afzetbaar is op de internationale markt met de grootste winst.

Zoals we reeds stelden wordt het overleven van de kleine landbouwer op korte termijn niet alleen in vraag gesteld door de structurele aanpassingsprogramma’s en het uitgestippelde regeringsbeleid, maar ook door de demografische ontwikkeling. De Indische bevolking stijgt ieder jaar met meer dan 2%. In de tijdspanne van 1981 tot 1991 is het aantal inwoners gestegen met 25%. In India leeft 75% van de bevolking op het platteland. Bijgevolg is daar de druk van de bevolkingsaangroei het sterkst. leder jaar moeten er meer monden gevoed, moet men voor meer mensen werk vinden en moet men de gezondheidszorg en onderwijs voor meer inwoners verzekeren.

Een andere handicap is de stijging van de bruidschatten die ouders van het meisje moeten betalen aan de ouders van de bruidegom. In vele gevallen moeten ze daarvoor geld lenen, dat ze niet kunnen terugbetalen. Daarbij komen nog de kosten voor het bruiloftsfeest. Deze schuld hypothekeert niet alleen het verder bestaan van de boerderij, maar ook de toekomst van zijn kinderen, die mee in moeten staan voor de aflossing van de schuld.

Wat zijn de eventuele oplossingen ? De stijging van de landbouwproductie ? Door de stijging van de prijzen voor zaai- en plantgoed, voor meststoffen, energie en verbruiksgoederen en door de daling van de reële koopkracht van de bevolking is dit praktisch uitgesloten. Door het scheppen van jobs in de steden? Een economische groei van 5,3% voor 1994-’95 zal niet volstaan om de dramatische migratie van het platteland naar de stad op te vangen. Beter zou zijn dat men de kleine landbouwondernemingen betere levenskansen zou bieden door hen een vaste en goede prijs te verzekeren voor hun producten, door hen financieel te helpen om hun bedrijf efficiënter te maken, door naast landbouw de niet-agrarische beroepen te stimuleren op het platteland, en de landloze landarbeiders beter te beschermen en te bezoldigen. Een dergelijk beleid, dat gericht is op de landbouwbevolking, geeft de mensen een betere bestaansbasis, verhoogt hun koopkracht en verbetert de kleinhandel en diensten tegenover de lokale bevolking. Kortom men houdt de bevolking in de dorpen en vermijdt dat ze wegtrekken naar de steden en daar de straatslapers moeten gaan vervoegen. Door de economische structuur op het platteland te verbeteren en een vorm van lokale industrie tot stand te brengen, draagt men bij tot de ontvoogding van de landelijke bevolking, en maakt men ze minder afhankelijk van de dorpspotentaten.

Dergelijke politiek kost geld. Maar de Bretton-Woods-instellingen waken over het budget. De regering Rao heeft dan ook bij de parlementsverkiezingen een zware tol moeten betalen voor het niet voeren van zo’n beleid. Wanneer men een les wil trekken uit de jongste stembusgang in India, dan is het deze : de problemen moeten dringend een oplossing krijgen, en de staat moet zich duidelijk kunnen manifesteren op dit terrein, zoniet krijgt men steeds meer een gespleten maatschappij die het gevaar inhoudt van een implosie van de Indische federale staatsstructuur.

Antoine Uytterhaeghe