De relatie tussen werkelijke economie en financiële economie

De synthese van mijn betoog valt te vatten in deze woorden: “er is niet teveel Europa, maar te weinig”. Men mag zich niet van strijd vergissen. Als we mislukken in de uitbouw van een Europa dat werkelijk politiek, economisch, sociaal, fiscaal is, en niet alleen monetair, dan winnen diegenen die geen Europese munt willen om andere redenen die dan verband houden met de internationale ordening, met de dollarzone en met de mundialisering en liberalisering van de kapitalen.

Centraal in het debat staat de verhouding tussen de werkelijke economie en de financiële economie.

Laat me eerst de vaststelling maken dat, eind de jaren ’80, de Keynesiaanse multiplicator in elk van de toenmalige EG-lidstaten afzonderlijk slechts het peil 1 bereikte: het hoogste in Duitsland, het laagste in België (0,3), waar de economie veel meer open is. Dat wil dus zeggen dat er geen enkele hoop, geen toekomst is voor een regulering (in de Keynesiaanse betekenis) van de investeringen voor relance, voor tewerkstelling op het puur nationaal niveau.

Er is trouwens ook geen toekomst voor een nationale deregulering, of een Europese non-regulering, of voor een mundialisering die alles zou regelen.

Afgeleide producten

Een blik op de cijfers. België heeft een BNP van 8.000 miljard BF. Onze buitenlandse schuld bedraagt 10.000 miljard. (Er bestaat geen enkel verband tussen beide gegevens, maar dat is niks.) Een optelling van de balansen van de financiële instellingen in dit land brengt ons op een totaal van 24.000 miljard. Dit betekent eenvoudig weg als men het actief en passief beschouwt van het Belgisch financieel systeem, die schuld van 10.000 miljard eigenlijk niet zo erg is als ie wel lijkt. Want België is een rijk land met een positieve handelsbalans, een land dat aan andere landen leent. Het ergste cijfer moet nu echter nog volgen, het wordt nergens gepubliceerd. Het gaat om het bedrag van de “afgeleide producten”, buiten balans, voor een totaal van 240.000 miljard BF voor wat het Belgisch financieel systeem betreft.

De verhouding 24.000 miljard aan balanstotalen tegenover de vermelde 240.000 miljard toont het belang van de deregulering door de afgeleide producten, en het belang van de financiële “bel” – zoals luchtbel – in de resultaten van het financieel systeem. Door de computers op deze “futures” te laten draaien, deze “options” en “swaps” kan men rijkdom creëren. Dit fenomeen is uiteraard de voornaamste bedreiging voor de werkelijke investeringen, voor de tewerkstelling, voor de openbare diensten.

Op het actief van de banken vindt men 8.300 miljard BF interbankair, op het passief 10.100 miljard interbankair. Dat wil eigenlijk zeggen dat men dagelijks onder de banken zegt: “tiens, kan ik je geen miljard lenen ?” Om wat mee te doen ? Om vanavond bijvoorbeeld aan iemand anders te lenen. Als we dat dan met tienen doen, kan eenieder wel enkele centiemen winnen… We vinden wel iemand die op het einde betaalt. Men verdient dus geld door niks te doen, of beter gezegd, enkel door de computers te laten draaien. Zo kan men spelen op financiële producten in de toekomst. En kan men niet alleen op de enkele centiemen van het interbankair circuit spelen, maar ook op een toekomstige verkoop bijvoorbeeld die onmiddellijk wordt ingedekt door een tegengestelde transactie. Als bank is er dus geen risico: het koper, de cacao of dollars die worden gekocht zijn onmiddellijk reeds verkocht eveneens in een toekomstig tijdstip. Dat kan gaan over werkelijke producten, maar ook over niet-reële, over waardepapieren… Zo ontstonden de “futures”, de “options”, de “swaps” die we afgeleide producten noemen omdat ze niet in de balansen van de banken voor komen.

Controle

Het volstaat dus niet te zeggen dat we een Europese regering nodig hebben die zich bezig houdt met tewerkstelling en een centrale bank. Men is bang dat de Centrale Bank alles zou dirigeren. Maar centrale banken dirigeren juist niks. Hun reserves en hun interventiecapaciteiten stellen niks voor tegenover de duizenden en duizenden miljarden die de financiers dagelijks over onze planeet doen draaien. Er moet dus dringend gereguleerd worden: een regelgeving die niet alleen een monetair beleid inhoudt, maar die in staat is de financiële instellingen te controleren.

We moeten dus een ruimte vinden voor regulering op Europees niveau – en dat is veel meer dan een centrale bank. Het gaat voornamelijk om controle-organen te kunnen ontwikkelen en een ruimte vinden voor politieke regulering. In dit perspectief is een Europese munt een noodzakelijke, maar onvoldoende, voorwaarde.

Het hoofdprobleem situeert zich in de verhouding van de werkelijke economie en de financiële economie, d.w.z. controle herwinnen op het “gekke geld” en op de financiële “bel” die alle arbeid doodt, want ze belet, in de markteconomie, dat er nog aandacht gaat naar de echte goederenproductie.

Frangois Martou (voorzitter Mouvement Ouvrier Chrétien, de Franstalige KWB)

Verkorte weergave van z’n uiteenzetting op een colloquium over do muntunie georganiseerd door onze vrienden van “Rencontres“, in het Europarlement op 11 januari 1996. De volledige teksten -in ’t Frans – zijn verkrijgbaar via het secretariaat van Vrede.

Ze zeggen het zelf…

De gewezen Franse president, de liberaal Giscard d’Estaing, en de gewezen Duitse kanselier, de sociaal-democraat Helmut Schmidt, sinds lang uitstekende vrienden, hebben elkaar ontmoet om te praten over hun Europa. Giscard verklaarde te huiveren voor de bestaande financiële markten en de ‘wisselkoersen’. De ‘markten’, zegde hij, die alleen kijken naar de korte termijn en geen interesse hebben voor de consolidatie van het systeem op lange termijn.

Schmidt zegde met angstig ongeloof te kijken naar de ‘sinds twintig jaar veranderde markten waar jonge snaken tussen de 25 en 35 jaar op het scherp van de snede speculeren en dagelijks meer geld verhandelen dan er diensten en goederen aangeboden worden’. Was het echter ook niet de door hen gevoerde politiek die tot deze zonderlinge wereld heeft bijgedragen.