Een internationaal oorlogstribunaal? Maar niet voor iedereen

De laatste tijde is in onze media veel geschreven en gesproken over het internationaal oorlogstribunaal en de gepleegde oorlogsmisdaden in ex-Joegoslavië te bestraffen.

Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de persmensen hun beschuldigende vinger uitsteken naar één groep, namelijk de Serviërs en de misdaden die begaan werden door de Kroaten en de Moslims in mineur behandelen, of ze doodgewoon – gewild of ongewild – verzwijgen.

Wij zijn van oordeel dat alle misdaden, en dan bedoelen we ook alle, dienen bestraft te worden, wie hun daders ook mogen wezen.

Ook deze begaan door bepaalde grootmachten, tijdens hun koloniale periode of militaire interventies om hun “vitale belangen te vrijwaren”, zoals in Vietnam, Cambodja, Panama, Golfoorlog, Tsjetsjenië, de diverse oorlogen door Israël gevoerd tegen de Palestijnen en de Arabische buurstaten gedurende de laatste 40 jaar. Misdaden die nauwelijks aandacht kregen in onze media en vlug van tafel werden geveegd, ze werden gepleegd door de goeden.

We willen in het kader van deze bijdrage onze lezers en mensen die opkomen voor de bestraffing van misdaden gepleegd op burgers en krijgsgevangenen informeren over bepaalde daden van het Israëlische leger tijdens enkele van hun militaire optredens in de laatste 40 jaar.

Rond het publiek maken van deze misdaden in de Israëlische pers, in de zomer van verleden jaar, is er in Israël nogal beroering geweest, maar dit onderwerp kreeg slechts weinig aandacht in onze media, en de dossiers werden zeer vlug opgeborgen.

Niemand van onze persmensen of politici stelde voor ook deze misdaden voor een internationaal tribunaal te brengen. De slachtoffers van deze gruweldaden hebben blijkbaar geen recht dat de daders die hen van het leven beroofd hebben, bestraft worden. Ze hadden het ongeluk tot het verkeerde kamp te behoren, en niet tot onze vrienden te kunnen worden gerekend.

“Ik nam mijn ‘Karl-Gustav-machine-geweer’ en schoot mijn magazijn leeg.”

De Israëlische historicus Matti Galani had niet het minste besef dat zijn studie een lawine zou doen ontstaan. In de bestudering van de nu vrijgegeven archieven over de Suez-oorlog van 1956 vermeldde hij in de rand van zijn opzoekingswerk, dat deze oorlog niet zo proper was verlopen. 35 Egyptische krijgsgevangen soldaten werden omgebracht omdat er niet genoeg bewakers waren.

Galani herinnert ons eraan dat de Suez-oorlog geen operatie was om de onafhankelijkheid of integriteit van Israël te verdedigen, zoals we in de jaren vijftig werden voorgehouden. Maar dat deze oorlog deel uitmaakte van een Frans-Engelse betrachting om Nasser uit het zadel te lichten, en de uitbating van het Suez-kanaal terug in handen te krijgen. Kennelijk had de Israëlische censuur geen inbreuk op de nationale veiligheid vastgesteld bij deze studie. Ze was tenslotte toch uitgevoerd in opdracht van de geschiedkundige afdeling van het Israëlisch leger. Of werden hier de gevolgen, of gevoeligheden van z’n vaststelling verkeerd ingeschat ? Hoe het ook weze, het Israëlische vakbondsblad Davar heeft in zijn uitgaven van juli 1995 grote uittreksels ervan gepubliceerd. De daaropvolgende weken deed deze bekendmaking van de feiten heel wat stof opwaaien en groeide het uit tot een schandaal, waardoor hooggeplaatste regerings- en oppositieleden zich genoodzaakt zagen de alarmklok te luiden.

De gewezen defensie-minister Ariel Sharon van Likoud verplichtte de toenmalige (midden ’95) premier Rabin, een definitief einde te maken aan de openbare polemiek. Hij sprak zelf over “nationale zelfmoord”.

Ondertussen publiceerde de Israëlische pers een ganse reeks getuigenissen van ooggetuigen, die probeerden de gepleegde daden te rechtvaardigen, of omgekeerd hun geweten te zuiveren van dergelijke feiten waarbij ze vrijwillig of ongewild betrokken waren geweest. Al de berichten over deze zinloze moordpartijen werden door de overheid afgedaan met het argument dat het hier een militaire noodzaak betrof.

De journalist Ronah Fisher schreef in het dagblad “Maariv” over een massamoord op 273 ongewapende Egyptenaren aan de Mitla-pas. Sommigen werden in de rug geschoten tijdens “hun vlucht”. De toen aanwezige kapitein Dani Wolf herinnert zich nog enkele van de slachtoffers. Ze waren allen met gelaba geklede wegenarbeiders, werkelijk straatarme rakkers, die hard werkten in onderhoud en wegenbouw. Ze riepen en huilden van dorst en honger. Op de vraag van de journalisten of hij het neerschieten had gezien, antwoordde Dani Wolf: “Wat denkt u wel, ongeveer 300 man zag het gebeuren, praktisch ons gans bataljon. We stonden op de zandheuvel, enkele officieren brachten ze 1 km verder weg, en schoten ze dood.” Hij voegde eraan toe dat het niet plezierig was geweest.

In hetzelfde artikel komt generaal Arieh Biro aan het woord. Hij beschreef eerst zijn persoonlijke betrokkenheid bij het neerschieten van 39 geboeide krijgsgevangenen. En in een vlaag van schokkende openheid gaf hij het relaas over 3 Sudanese gevangenen die voortdurend om water riepen. Hun geroep had hem zodanig op de heupen gewerkt dat hij zijn ‘Karl-Gustav-machinegeweer’ nam en de kogellader leegschoot op deze drie Sudanezen. Hun lijken gooide hij nadien in een snel gegraven graf. Een dag na de moordpartij in de Sinaï-woestijn, hebben Israëlische grenstroepen 49 Palestijnen in het Israëlische Kufr Kassem neergeschoten. Het ging hier niet om gewapende Palestijnen maar vrouwen en kinderen, Palestijnen met Israëlisch staatsburgerschap, die doodgeschoten werden als ze van hun werk huiswaarts keerden. Ze wisten niet dat er een uitgaansverbod was ingesteld.

In het dagblad Yedioth Aharonot stond een bericht van Nahum Barnea over de moord op een Arabier. Deze man werd op bevel van het huidig zetelend Knessetlid Rafael Etan, in 1948, naakt in een wespennest ingegraven. De man overleed aan de gevolgen van de wespensteken.

Krijgsgevangenen moesten hun eigen graf delven voor hun terechtstelling, of onder de codenaam ‘gazellenjacht’ over de zandheuvels lopen tot ze volledig in elkaar stortten.

Dit alles werd verzwegen. Het bleef in de familie. Waarom ?

De familie was geen beperkte lezing voor ingewijden die uit angst voor repressie zwegen. Het waren kibboets-leden en parachutisten. Zoals de journalist Eli Amizov schrijft, waren het ook opvoeders, dichters en schrijvers die in hun literaire werken de Israëlische oorlogen en het leger verheerlijkten. Daarom moesten deze daden van volkerenmoord gedurende al die jaren verzwegen worden. Daarom ook was de historische wetenschap in deze gebeurtenissen geïnteresseerd, precies ook omdat ze hun thesis van verafgoding van de sterke en verachting van de zwakke, en de nationale ‘Masada-mythe’, wilden onderbouwen. De Masada-rotsen aan de Rode Zee vormen een toeristische bezienswaardigheid, tevens de plaats waar de Israëlische recruten de eed afleggen, en het belangrijkste symbool van de onoverwinnelijkheid van het Israëlische leger. Hier wordt de Israëlische scholier bijgebracht dat het eervoller is te sterven voor het land, dan zich over te geven.

Mubarak van Egypte onderneemt niets om deze begane wandaden voor een internationaal tribunaal te brengen, want bij een diepgaand onderzoek zou dan ook aan het licht komen dat het Eyptische leger in dezelfde oorlog van 1956 zich ook schuldig maakte aan het beestachtig afmaken van  Israëlische krijgsgevangenen.

Ook de V.S. en haar vriendenkring is niet geïnteresseerd in de vervolging van de toen gepleegde oorlogsmisdaden. Het zou de rol van schoonmoeder van het huidige ‘vredesproces’, die Washington zich heeft toegeëigend, en haar hege-monistisch streven in de regio alleen maar kunnen schaden. Het gaat ons hier niet om een debat over de door Israël begane oorlogsmisdaden en de schuldvinger op de staat Israël te richten. Het gaat ons in de eerste plaats om de objectieve betrachting van waarheid en leugen, en de juiste weergave van de gebeurtenissen te kennen, en de bestraffing van de daders en hun opdrachtgevers.

Men kan de gepleegde daden tegen de mensheid niet afdoen met ze te bestempelen als anti-Israëlische propaganda, want ze kunnen ook niet langer verzwegen worden door de “familie”. Ook kon men zich niet langer van de bewering bedienen dat de vlucht van de Palestijnen eind van de vijftiger jaren, een vrijwillig gevolg was aan de oproep van de mufti van Jerusalem, maar integendeel het resultaat was van een kolonisatie, en een gewelddadige stichting van een staat. De getuigenissen die verschenen zijn in de Israëlische pers zijn onomstootbare bewijzen van de werkelijke feiten. Dat heeft niets te zien met anti-semitisme.

Waar het om gaat is dat oorlogsmisdaden, wie ze ook pleegt, vervolgd en bestraft dienen te worden door een internationaal tribunaal. En dat men geen onderscheid kan maken tussen een bevriende natie en een land of groepering die men als vijand heeft aangewezen. Wat stoort is dat de media de ware of vermeende daden van de aangewezen vijand of boosdoener dik in de verf zet. precies om het gewenste vijandbeeld te accentueren. Noodzakelijkerwijs volgt daaruit dat men zwijgt of ternauwernood melding maakt van wandaden begaan door het ‘vriendenkamp’.

Hierdoor bewijzen de media eens te meer dat ze niet onafhankelijk aan berichtgeving kunnen doen, maar in dienst staan van een bepaalde politiek, waar waarheid en recht naar de achtergrond verdwijnen.

We zijn voor de vervolging van alle gepleegde misdaden tegen de mensheid. En we leggen de klemtoon op alle. De aanklacht en bewijsvoering moet zich steunen op objectieve criteria en mag men zeker niet met twee maten en twee gewichten benaderen, naargelang het om vrienden of de aangewezen vijanden handelt.

Antoine Uytterhaeghe

bron : Max Böhmel – Jerusalem Freitag