Interview met Rik Coolsaet
“In de koude oorlog was veiligheid gebaseerd op een rekenmachientje”.
In je boekje “Klein land, veel buitenland” is de rode draad, de spanning tussen Buitenlandse Zaken en Defensie in de periode 1988 -1992. Wedijver tussen twee politieke families?
De spanning had te maken met de installatie van de kernraketten in maart 1985. Zowel vanuit de vredesbeweging als vanuit een aantal politieke partijen, waaronder de SP, was daartegen hevig campagne gevoerd. De man die de installatie van de kernwapens en tevens het orthodoxe atlantisme symboliseerde, was Leo Tindemans. Gezien het grote socialistische wantrouwen voor Tindemans en het beleid waar hij voor stond, heeft men zich de hele periode stelselmatig zeer nauw gehouden aan de regeringsverklaring. Dat betekent dus een heropleving van het voluntarisme of wat men noemt de Harmelpolitiek, waarbij ook kleine landen een rol te spelen hebben in de toenadering tussen Oost en West.
De kwestie van de modernisering van de kernwapens, heb je een voorbeeld genoemd van het lakse en wereldvreemde optreden van Buitenlandse Zaken. Defensie nam daardoor een stuk van die taak waar.
De dynamiek van 1988 tot 1990 inzake de toenadering tussen oost en west is zeker gekomen vanwege defensie. Gewoon omdat Leo Tindemans helemaal geen oog had voor nieuwe toenaderingspogingen en zich trouwens nogal radicaal heeft afgezet tegen de Harmelpolitiek. Daartegenover stonden Coëme en toenmalig stafchef Charlier, die voldoende politiek doorzicht hadden om de nodige conclusies te trekken.
Ondertussen zijn de kabinetten geruild. Maar de spanningen bleven?
De periode die ik beschreven heb is de periode ’88 – ’90. Toen kwam Eyskens op Buitenlandse Zaken. Het probleem was anders. Hier ging het meer om de spanning tussen de persoon Eyskens en de rest van de regering. De consensus binnen de regering rond dossiers als de golfoorlog, werd naar buiten uit niet vertolkt door de minister van Buitenlandse Zaken. Mark Eyskens vertolkte voortdurend zijn eigen opinie. En dat gaf het imago van een heel verwarde besluitvorming bij de Belgische regering.
Maar de spanning tussen de twee politieke families, heeft dat na 1992 geleid tot de ruil van de kabinetten?
Je mag die vergissing niet maken. Er was geen spanning tussen politieke families. Inzake het buitenlands beleid was de consensus tussen de families vrij groot, alleen had je daar voortdurend de stoorzender Mark Eyskens. Het was dus louter een probleem van personen.
Rik Coolsaet start in 1976 samen met André Van Halewijck de uitgeverij Kritak op. Zeven jaar later zet hij de stap naar de politiek en werkt hij op het SEVI, de studiedienst van de SP. In 1988 wordt hij adjunct-kabinetschef van toenmalig Minister van Landsverdediging, Guy Coëme. Vanaf 1992 werkt hij in dezelfde hoedanigheid op het kabinet van Buitenlandse Zaken, waar hij achtereenvolgens Willy Claes, Frank Vandenbroucke en Eric Derycke de revue ziet passeren. Sedert oktober 1995 is hij professor aan de Universiteit Gent op de faculteit politieke wetenschappen.
In 1992 dan, om op jouw vraag te komen. Hoe wordt een regering gevormd? Eén op basis van een regeringsprogramma. Eens de partijen het hier over eens zijn, volgen de onderhandelingen over de verdeling van de functies. En dat gebeurt dan op basis van desiderata van de partijen die in een eerste ronde voorstellen wat zij graag zouden hebben. In het geval van de regeringsonderhandelingen in 1992, heeft de SP, op vraag van Willy Claes, Buitenlandse Zaken gevraagd. De keuze was met andere woorden veel meer persoonsgebonden dan men zou denken.
Jouw kritiek, en die van de SP, was dat mensen als Tindemans te veel atlantisch georiënteerd waren. Is dat dan veranderd met een Willy Claes, die uiteindelijk secretaris-generaal van de NAVO is geworden, een bij uitstek atlantisch bondgenootschap?
Om even terug te komen op wat Coëme gedaan heeft. Ik denk dat het buitenlandse beleid in de periode Eyskens, in de mate dat ze gedomineerd werd door defensie, veel meer “Europees gericht was” dan enerzijds onder Tindemans en anderzijds onder Willy Claes. Ik wil je een voorbeeld geven. Vanuit defensie werden onderhandelingen gestart met de Duitsers en de Fransen rond de samenstelling en de werking van het Eurocorps. Defensie is daar onmiddellijk opgesprongen, omdat wij dit beschouwden als een veruiterlijking van de wil van Europa om ook op het militaire iets te zeggen te hebben. Toen de nieuwe regering gevormd werd in 1992, heeft Willy Claes geprobeerd om het Eurocorps, in de mate van het mogelijke, ook te situeren in het NAVO-kader, wat secundair was in de periode voor hem.
Het lidmaatschap van het Eurocorps, ook wel het embryo genoemd van een Europees leger, symboliseert het Belgische engagement voor een Europese defensiestructuur. Maar de meer atlantisch georiënteerde naties drukken zwaar op de rem.
De klassieke tegenstelling van de jaren ’60 t.e.m. de jaren ’80 bestaat niet meer, of beter, bestaat op een heel andere manier. Wat je nu meemaakt, dat is de wil van Europa om zich ook op vlak van defensie te affirmeren. Tot aan Maastricht was het bij wijze van spreken verboden om over defensie te spreken in Europees verband. Waarom? Dit heeft te maken met geprivilegieerde terreinen. De NAVO was alles wat te maken had met defensie, Europa was alles wat te maken had met politiek en economie. Sinds Maastricht is daar een eind aan gekomen en is het een geautoriseerd thema geworden op basis van twee pistes. Enerzijds binnen het kader van het GBVB, het Gemeenschappelijk Buitenlands -en Veiligheidsbeleid en anderzijds binnen het kader van de Westeuropese Unie (WEU). Het GBVB in de huidige omstandigheden is een mislukking. Men moet mij eens duidelijk maken wat het verschil is tussen de periode voor en na Maastricht, m.n. het verschil tussen de Europese Politieke Samenwerking (EPS) en het GBVB (Maastricht maakte de overgang van het EPS naar het GBVB, nvdr). In werkelijkheid is er geen verschil. Vooral omwille van het feit dat je zowel bij de EPS als bij het GBVB, nog altijd met een louter intergouvernementele samenwerking zit. Je kan geen beslissingen nemen of je moet voortdurend kunnen rekenen op de unanimiteit.
Een dergelijk Europa is toch niet democratisch te controleren?
Dat is evident, daar wou ik toe komen. De enige manier om van het GBVB iets daadkrachtig te maken is het commu-nautariseren of supranationaliseren. Als we willen dat Europa een macht wordt in de wereld, dan moeten we precies doen wat we op het handels- en economisch vlak hebben gedaan: de bevoegdheden van de diverse staten overdragen op het supranationale vlak, dus de Commissie bevoegd maken voor het butenlands-en veiligheidsbeleid. Maar als tegenwicht moet je dan natuurlijk het Europees parlement versterken. Aan de ene kant heb je meer macht nodig om Europa te laten affirmeren op buitenlands vlak, aan de andere kant is democratische controle daarop nodig. En daar schuilt het probleem.
Vrees je niet dat een goed uitgebouwde defensiestructuur binnen een hecht Europees blok een soort machtsinstrument zal worden van economische belangen?
Ja en neen. Aan de ene kant, als je idealen hebt, dan heb je macht nodig om ze te realiseren. Daar kan je niet onderuit. Ten tweede, wat ook de structuur moge zijn, in de politiek heb je nooit garanties. De politiek is altijd een botsing van idealen en een botsing van belangen.
Maar je moet er inderdaad voor zorgen dat je een goede waakhond hebt voor je GBVB indien Europa zou beschikken over reële macht, wat nu niet het geval is.
Ik verwijs altijd naar de situatie van de golfoorlog. Toen hebben we gezien dat van bij het uitbreken van de crisis in augustus 1990, Europa onmiddellijk ter plaatse was: door de economische sancties, de steun aan de veiligheidsraad en het embargo. Maar op het ogenblik dat de balans begon te wegen in de richting van het militaire speelde Europa niet meer mee. Traditioneel heeft Europa een veel “politieker” blikveld op het veiligheidsbeleid. In het Europees ideaal zitten een aantal garanties die ik niet vind in de NAVO. Maar om te beletten dat dit militaire het overwicht krijgt, moet de Europese Unie militaire bevoegdheden krijgen. En ik zeg het hé, ik kan niet garanderen dat Europa nooit een militaristisch beleid gaat voeren. Maar ik vertrouw wel meer de politieke controle via Europa.
Is Chiracs recente oproep voor een Europese kernmacht geen gevolg van de heersende militaire logica?
Chirac en zijn premier Juppé hebben gesproken over een Europese kernmacht, gewoon om hun kernproeven aanvaardbaar te maken. Zij zijn met die kernproeven gestart zonder enig overleg met Europa. Er werd vooral veel wind gemaakt. Er is helemaal geen sprake van een Europese kernmacht op korte termijn.
In Duitsland werd aanvankelijk positief gereageerd op het idee van een Europese atoomparaplu.
Ja maar, ook in België met mensen zoals Wilfried Martens en Armand De Decker. Ook dit zal uiteraard een onderwerp worden van een politiek debat. Maar wat ik wil zeggen is dat het Franse voorstel gewoon windowdressing was om de kernproeven aanvaardbaar te maken. En dat is niet gelukt. Dat is een eerste zaak.
Een tweede zaak is de onzin die wordt verspreid door de voorstanders van een Europese kernmacht. Wat mij altijd opvalt in dat dossier is het gebrek aan historisch geheugen. In de jaren ’60 hebben we in Europa de discussie gehad over een Europese kernmacht, in de vorm van de Multi Lateral Force (MLF). En waarop botste men? Steeds op de drempel dat kernmachten de beslissing voor de inzet van een kernwapen nooit laten afhangen van een overleg. Dus de idee van een Europese kernmacht, is een contradictio in terminis. Een kernwapen is een zelfmoordwapen. Wie het gebruikt, gaat er ook aan ten onder. De voorstanders van een Europese kernmacht creëren illusies als ze denken dat ze meer over de Franse en Britse kernwapens te zeggen zullen hebben, dan over de Amerikaanse. Wat men ook moge denken over de dubbele sleutel van de Amerikanen. In het geval van het gebruik van Amerikaanse kernwapens werd overleg beloofd onder de volgende voorwaarden: “Time and circumstances permitted”. En als puntje bij paaltje komt, trekken de Amerikanen zich niets aan van goed- of afkeuring door de Europeanen. Met de Fransen en de Britten is dat identiek.
De derde opmerking, is een opmerking van tactische aard. Diegenen die pleiten voor een discussie over een Europese kernmacht, moeten beseffen dat zij op dat ogenblik de discussie over een Europese defensiestructuur onmogelijk maken. Want wanneer zijn er de grootste problemen geweest tussen de Amerikanen en de Europeanen? Telkens als het ging over de kernwapens, in de jaren ’50, de jaren ’60 en op het einde van de jaren ’70.
Tenslotte een strategische overweging. Men moet mij nu eens uitleggen waartoe kernwapens de dag van vandaag dienen. Wat men nu zegt, dat is dat kernwapens nodig zijn voor het geval dat gekken zoals Saddam Hoessein over kernwapens zouden beschikken. Maar, daarvoor hebben wij nog altijd geen tienduizenden kernwapens nodig. En dan mag men ook niet vergeten dat de hele filosofie van kernwapens iets rationeels heeft: je denkt dat je weet hoe de ander gaat reageren. Maar tegenover een gek gaat dit niet op.
Het probleem is dat je kernwapens niet kan ‘onuitvinden’. Je hebt geen enkele garantie dat ze niet gaan gebruikt worden. Ik denk dat je ergens een potentieel nodig hebt. Maar het bezit daarvan kan maar onder de controle van een democratisch functionerende veiligheidsraad. En dat moet gebeuren in stappen op lange termijn.
Terug naar de Europese defensie, de GBVB-politiek zit in het slop. Wat met de WEU?
De WEU is op het einde van de koude oorlog door de Fransen en de Duitsers sterk naar voor geschoven als een middel om Europa inderdaad een grotere zeggenschap te geven en te komen tot een defensiestructuur van de Europese Unie. Maar wat je nu ziet is dat vooral de Fransen het geweer van schouder hebben veranderd en opteren voor een Europeanisering van de NAVO. Ik zou zeggen dat de Fransen hun doel hebben behouden, maar het anders aanpakken. Het gevolg daarvan is dat de WEU zelf op dit ogenblik opnieuw wat is ingeslapen. Binnen de NAVO voert men wel de discussie over de fameuze Combined Joint Task Forces (CJTF’s). Idee is om de bestaande strijdkrachten in verschillende hoedanigheden te laten optreden: in het kader van de NAVO of de WEU.
Bewapening en oorlog horen bij elkaar. Waar zit dan de veiligheidscomponent? Zit in het zoeken naar een militaire structuur nu net niet de onveiligheid verborgen?
Het feit dat we het al een half uur hebben over militaire veiligheid is jouw fout hé? (lacht) Militaire veiligheid is maar een onderdeel van veiligheid. Veiligheid komt voort uit een gevoel van onveiligheid, dat gecreëerd wordt door onzekerheid. In de hele periode van de koude oorlog is men intellectueel lui geweest omdat veiligheid louter geïnterpreteerd werd op basis van een rekenmachientje: ik heb zoveel kernwapens, jij zoveel. Dit heeft de wapenwedloop in de hand gewerkt. In de loop van de jaren ’80 is onder impuls van de West-Duitse sociaaldemocraten het begrip ‘wederzijdse veiligheid’ ontstaan: de enige manier om mijn veiligheid te garanderen dat is ook de veiligheid van de andere garanderen. Wat ik constateer is dat de Belgische regering sinds ’88-’89 er precies van beschuldigd wordt te weinig aandacht te besteden aan het militaire en te veel aan diplomatieke en juridische middelen om veiligheid te verzekeren. Wat mij altijd opvalt dat is dat de kritiek, die jij nu ook vertolkt, zijn spiegelbeeld vindt ter rechterzijde. Die vindt dat België te aarzelend naar militaire middelen grijpt in de internationale politiek. En de voorbeelden uit de golfoorlog die mij zo meteen voor het hoofd komen, dat is de weigering om munitie te leveren aan de Britten, de grote terughoudendheid van België maar ook Duitsland om Mirages in te zetten voor de verdediging van Turkije. In denk ook aan Burundi vandaag. Moeten we daar een troepenmacht inzetten of niet? Een bepaald gedeelte van de publieke opinie verwijt de Belgische regering te weinig, een ander gedeelte te veel naar het militaire te grijpen.
Je kan het militair aspect niet uitschakelen. De conflictpreventie in Afrika heeft een militaire component. Een militaire component die weliswaarondergeschikt moet zijn aan de politieke component en aan de politiek van ontwikkeling. Maar op een bepaald moment moeten we beseffen dat militaire middelen soms nodig zijn.
Stel dat we morgen een nieuwe internationale orde hebben die gebaseerd is op een internationaal recht dat ook door iedereen aanvaard wordt, met een sterke Veiligheidsraad. Ook dan zijn er militaire middelen nodig.
Gebeurt de inzet van militaire middelen door de internationale gemeenschap niet zeer selectief? In de Golfoorlog heeft men zeer resoluut militaire middelen ingezet, maarten aanzien van Afghanistan, Ruanda en Burundi treedt men niet of zeer aarzelend op.
Dit vind ik een selectieve lezing. De veiligheidsraad heeft toch tot operaties beslist in Joegoslavië, Ruanda en Somalië? Het is juist dat in het geval van Irak en Koeweit olie meespeelt. Kijk, ik was toen op defensie. Ik blijf nog altijd beweren dat de zeer snelle reactie op de invasie niet te verklaren is vanuit economische belangen, maar omwille van het feit dat we in Europa het einde van de Koude Oorlog meemaakten en een lokale dictator daar toch iets deed waarvan we dachten dat dit niet meer mogelijk was. De economische belangen hebben bij sommigen misschien meegespeeld, maar dat verklaart niet de bereidheid van zoveel landen in noord en zuid om zich te scharen achter de operatie tegen Irak. De gebeurtenissen van de golfoorlog waren een schoolvoorbeeld, van datgene waarvoor de Verenigde Naties werden opgericht. Dat is één zaak.
Wat je ziet in Somalië en Ruanda is een ander soort conflict. Dat zijn interne conflicten waarvoor de internationale gemeenschap niet is uitgerust. Hoe kom je in godsnaam tussenbeide in een sluimerend etnisch conflict? We hebben in de euforie van de post-koude oorlog de mogelijkheden van de internationale gemeenschap om tussenbeide te komen gewoon onderschat. Dit heeft niet belet dat in landen waar men geen enkel economisch belang heeft, zoals Ruanda, toch is tussenbeide gekomen.
Ligt een economisch belang niet aan de basis van het nieuwe Belgische Afrika-beleid, zoals het verlies van de Société Générale en de grotere aandacht voor Zuid-Afrika?
Nee en ja. Zaïre is geopolitiek minder belangrijk geworden om twee redenen. Ten eerste de economische marginalisering van Afrika. Ten tweede het verdwijnen van de Koude Oorlog waardoor pionnen als Mobutu overbodig werden. De economische marginalisering heeft tot gevolg gehad dat er geen lobby’s meer waren die een ander beleid zouden onmogelijk gemaakt hebben. In de hele Belgische geschiedenis zie je dat wanneer lobby’s het buitenlands beleid gaan beheersen, het faliekant afloopt. Dat is zo geweest toen industriële lobby’s ons belet hebben ons te organiseren tegen Hitler en dat is ook het geval geweest na de onafhankelijkheid van Zaïre. In die zin heb je gelijk. Ik geloof echter niet dat het veranderen van de kapitaalstructuur van de Société Générale essentieel is geweest. Dat heb ik niet geconstateerd. Maar je hebt ongelijk dat de aandacht voor Zuid-Afrika ten koste is gegaan van centraal-Afrika. De filosofie van de Afrikanota van Frank Vandenbroucke waar je op alludeert, toegepast op de twee regio’s, is onze aanwezigheid in (In volgend numn
Centraal-Afrika versterken. We hebben voor het eerst een heel sterk diplomatiek initiatief genomen in de regio met betrekking tot het vluchtelingenprobleem. Vandenbroucke vond dat België moreel verantwoordelijk was. Niemand anders zou het immers doen. Terzelf-dertijd meende Vandenbroucke, dat we meer aandacht moesten besteden aan Zuid-Afrika omdat het land een factor was van hoop, een van de weinige in Afrika. Maar dat ging dus niet ten koste van Centraal-Afrika.
De Belgen hebben in Ruanda inderdaad een belangrijke rol gespeeld. Maar waren ze niet te optimistisch door te denken dat het Arusha-proces de problemen van Ruanda in goede banen zou leiden?
Men dacht dat er in Ruanda een prima ontwikkelingsmodel was. Daardoor heeft men de politieke verwaarlozing en de toegenomen corruptie niet gezien. Maar veel belangrijker nog was, dat men in heel de periode van de jaren ’70 en ’80 het probleem van de vluchtelingen compleet over het hoofd heeft gezien. Men heeft geen enkele aandacht gehad voor die honderdduizenden Tutsi-vluchtelingen in het buitenland. In 1990 is dat abces opengebroken. Ruanda is toen een politiek probleem geworden. In Ruanda ga je nooit politieke stabiliteit krijgen als je het gevoel van onveiligheid bij Hutu’s en Tutsi’s niet wegneemt. Vanaf negentig is men aan een politiek beginnen doen gebaseerd op verzoening tussen het MRND van Habyarimana en het FPR van Kagame. De beleidslijn van België was toen, niet de ene partij te laten vallen voor de andere, maar wel de beide partijen aan de onderhandelingstafel brengen. En dat is de beleidslijn geweest die tot de onderhandelingen in Arusha heeft geleid. Maar je mag niet vergeten, dat Arusha een onderhandeling was tussen lokale groepen. De buitenlandse druk is altijd sterk overdreven. Er is enkel geprobeerd de gematigde partijen te steunen ten nadele van de extremistische partijen.
Is het niet hypocriet van de internationale gemeenschap om aan politieke bemiddeling en conflictpreventie te doen, maar op economisch vlak de grondstof-fenprijzen te kelderen. Dat is toch de oorzaak van veel geweld?
Je hebt gelijk. Maar op het ogenblik dat de brand uitbreekt ga je toch blussen hé? En uit de blusoperatie moeten conclusies worden getrokken. Eén van de conclusies die de Belgische regering getrokken heeft is de houding in verband met de samenstelling van de chocolade.
Ludo De Brabander verschijnt hel laatste deel van dit interview.)