Uitweg voor de groei: de zee als economische zone

Wie denkt dat de wereld reeds lang onder de naties verdeeld is, slaat de bal behoorlijk mis. Getuige, de recente disputen over schijnbaar banale stukken rots in de verschillende zeeën. Bij nader inzien blijkt het niet zo maar te gaan om een plotse opwelling van territoriumdrift. Economische noodzaak drijft de landen naar een groter vastberadenheid in hun claims op de piepkleine dikwijls onbewoonde eilandjes. Het nieuwe Zeerechtverdrag maakt ze begeerd.

Het recent in voege getreden Zeerechtverdrag van 1982 (UNCLOS), bedoeld om tot betere afspraken te komen, wordt door sommige experts omschreven als “het beste verdrag dat in de geschiedenis van het internationaal recht is gemaakt.”En toch speelt juist dit verdrag wellicht een rol bij verschillende soevereiniteitsconflicten over rotsformaties.

De Egeïsche Zee

De Egeïsche Zee is al jaren voorwerp van conflict tussen Turkije en Griekenland. De opeenvolgende Turkse regeringen hebben het sedert het Verdrag van Sèvres (1923) steeds moeilijk gehad met het feit dat op de eilanden vlak voor hun kust de Griekse vlag staat geplant. Maar de Egeïsche Zee is de laatste decennia vooral een twistappel omwille van de aanwezige mineralen in de zeebodem.

Het Zeerechtverdrag luidt een nieuwe episode in. Op 1 juni 1995 gaat het Griekse parlement over tot ratificatie van het verdrag. Een paar dagen later verklaart de Griekse regering dat het zinnens is de territoriale wateren uit te breiden van 6 naar 12 mijl, in overeenstemming met de bepalingen van de conventie. Turkije zou dan niet langer over een vrije toegang tot de Egeïsche Zee beschikken, wat tegelijk ook de reden is waarom het land zich steeds heeft gekant tegen UNCLOS. Turkse functionarissen reageerden voorspelbaar: de uitbreiding van de Griekse territoriale wateren zou wel eens tot oorlog kunnen leiden, zo luidt het strijdvaardig.

Eind januari 1996 worden de dreigingen bijna in daden omgezet. De spanningen lopen hoog op rond het eilandje Imia (Griekse versie) of de rotsformatie Kardak (Turkse versie) in de Egeïsche zee. Rots voor de Turken omdat daardoor het vredesverdrag van Parijs uit 1947 inzake de Dodekanesos-eilanden, dat zij sowieso als “onrechtvaardig opgelegd” bestempelen, niet zou gelden.

De Zee van Japan

Midden februari 1996 laait er opnieuw een conflict op, ditmaal tussen Zuid-Korea en Japan, dat gezien het oorlogsverleden de emoties hoog doet oplaaien. Het gaat om de Tokdo-eilandjes, twee eilandjes van amper enkele honderden vierkante meters oppervlakte en nagenoeg onbewoond. Hoewel Zuid-Korea het beheer heeft over de eilandjes, eist Japan al geruime tijd de soevereiniteit op over wat zij de “Takeshima-eilandjes” noemen. Het conflict laaide op nadat bekend geraakt dat beide regeringen met plannen lopen om een EEZ rond de eilandjes uit te roepen. Seoel kondigt meteen aan dat er een werf op een van de eilandjes zou worden gebouwd, waarna Tokio zijn soevereiniteit over de eilandjes herhaalt en het intrekken van de plannen eist. De temperatuur stijgt

vooral in Zuid-Korea. Duizenden vissers protesteren tegen de “Japanse brutaliteit”, terwijl de regering haar vastberadenheid demonstreert door troepen naar de eilandjes te sturen. Behalve de territoriumdiscussie en de historische trauma’s, is het vooral een grondstof-fenkwestie die een belangrijke rol speelt. Rondom de eilanden zijn er rijke visgronden en de zeebodem zou mogelijk ook mineralen en olie bevatten. Het feit dat vooral de Zuid-Koreaanse vissers van zich lieten horen, bevestigt het belang van dit derde element. Naarmate de hulpbronnen op het land schaarser worden nemen die van de zee in belang toe, zo liet een Nederlandse expert in zake zeerecht zich naar aanleiding van het conflict ontvallen. Dit wordt nog het best geïllustreerd door de vele eilandendiscussies waar China een hoofdrol in speelt.

De Zuid-Chinese Zee

China kent sedert enkele jaren een sterke economische groei. Dit heeft de vraag naar energie doen stijgen. Omdat ook de economie van China’s naaste buren in een stroomversnelling is gekomen, is de energiekwestie een explosief onderwerp geworden. En als men moet kiezen tussen zelf ontginnen of kopen in het buitenland, dan is de rekening vlug gemaakt. Dat verklaart waarom de eilandjes en riffen in de Zuid-Chinese Zee goud waard zijn. Op 25 februari 1992 keurt het Chinese parlement een maritieme wet goed die het grootste deel van de Zuid-Chinese Zee onder Chinees gezag plaatst. Er worden weinig woorden aan vuil gemaakt, behalve dan dat er historische redenen zijn die de wet rechtvaardigen. Maar de landen in de regio die rechtstreeks getroffen worden door deze wet zien vooral een unilaterale beslissing zonder enig juridische houvast. De afwezigheid van afzonderlijke akkoorden over de verdeling van de zee, geeft de verschillende landen in de regio recht op een EEZ. Wie de oliekaart ter hand neemt begrijpt welke belangen spelen. De Chinezen zelf schatten dat in de ondergrond van het archipel een goede 200.000 miljarden barrels (1 barrel = ongeveer 159 liter) gas en petroleum aanwezig is1. Bovendien passeert er een kwart van de mundiale scheepvaardij en dat maakt de regio in tijden van economische bloei ook strategisch belangrijk. China is daarmee voldoende overtuigd om alle belangrijk vermeende velden (allen in de buurt van de Spratly-eilanden), naast visserijgronden en scheepvaartroutes, op te eisen: Nam Con Son, Thanh Long en Dai Hung zuidoostelijk van Vietnam, Natuna ten noorden van Indonesië, Malampaya en Camago vlakbij de Filipijnen en tenslotte Jintan, Saderi en Serai voor de kusten van Brunei en Maleisië.

In het eerste kwartaal van 1995 kwam het tot confrontaties tussen China en de Filipijnen over het Onheil Rif op 200 km van het Filipijnse eiland Palawan. Reden was de Chinese bouwactiviteit op het rif (“toevluchtsoord voor vissers” volgens China, “grensposten met communicatiesatellieten” volgens de Filipijnen). President Fidel Ramos liet de Chinese stellingen afbreken en nam 62 Chinese vissers die “illegaal” in de buurt visten gevangen. Beide landen stuurden troepen, maar een echte militaire confrontatie werd op het nippertje vermeden.

Het zeerecht en de exclusief economische zone

Het Internationale Zeerechtverdrag is het resultaat van een voortdurende zoektocht tot compromis van twee historische tendensen: de tegenstelling tussen de vrijheid van zee aan de ene kant, de uitoefening van soevereine rechten over de zee aan de andere kant. De vrijheid van zee was een beginsel dat vooral gepropageerd werd door de imperiale machten in de bloeitijd van het kolonialisme. Het garandeerde immers de vrije doortocht van de schepen met koloniale goederen. Maar met de dekolonisatie groeide de druk van de nieuwe staten om te komen tot een duidelijke bevoegdheidsafbakening. De nieuw onafhankelijk geworden staten vonden dat het principe van de vrije zee de geïndustrialiseerde landen enorm bevoordeelde. Bovendien werd men zich ook van een aantal andere elementen bewust. Het klassieke zeerecht was gebaseerd op de veronderstelling dat zeeën niet vatbaar waren voor bezetting waardoor naties dus geen exclusieve bevoegdheden konden laten gelden. Een tweede veronderstelling was dat van het onuitputtelijk karakter van de maritieme rijkdommen. De eerste premisse verviel naarmate de offshore exploitatie van olie- en gasreserves toenam, als gevolg van de toenemende vraag naar nieuwe energiebronnen. De tweede begaf het onder de toenemende aandacht voor milieuproblemen. Verontreiniging en overbevissing vestigden de aandacht op de limieten van het maritieme milieu.

In volle koude oorlog was het dan ook merkwaardig dat de totstandkoming van het Zeerechtverdrag vooraf werd gegaan door discussies tussen noord en zuid, eerder dan tussen oost en west. De nieuwe onafhankelijke staten waren amper te spreken over het agressieve free-rider gedrag voor hun kusten van de vissersvloten uit het noorden. De ontwikkelingslanden pleitten daarom voor het instellen van een Exclusieve Economische Zone (EEZ). Een declaratie van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid gemaakt te Addis Abeba op 24 mei 1973, stelde dat de EEZ zich tot 200 mijl moest uitstrekken waarbij de kuststaten een permanente soevereiniteit zouden beschikken over alle biologische en minerale rijkdommen. Bovendien vroeg men het exclusieve recht op de controle en preventie van verontreiniging. Tenslotte zou het instellen van een EEZ meer algemeen een betere bescherming moeten bieden voor de technologische achterstand die zij in de loop van de geschiedenis hadden opgelopen.

De internationale gemeenschap is die Afrikaanse eis voor een goed deel tegemoet gekomen. Het verdrag breidt de territoriale wateren uit van 6 naar 12 mijl. Dat wil zeggen dat kuststaten binnen de 12 mijlszone over nagenoeg dezelfde bevoegdheden beschikken als binnen de landelijke grenzen. Daarnaast zou elke kuststaat een EEZ kunnen instellen.

Het resultaat werd voor het eerst samen met nog andere bepalingen, in één verdrag gegoten en is op 16 november 1994 in werking getreden, nadat het vereiste aantal ratificaties werd bereikt. Maar de actuele belangstelling voor kleine eilandjes lijkt geïnspireerd op het verdrag en dat was wellicht niet de bedoeling.

Over de Spratly-eilanden, waartoe ook het rif behoort, is er al flink wat geruzie geweest tussen maar liefst zes landen die elk hun deel van het archipel opeisen. Behalve China en de Filipijnen hebben ook Taiwan, Maleisië, Brunei en Vietnam hun rechten over meerdere eilanden laten gelden.

Vooral tussen Vietnam en China botert het slecht rond de kwestie. In 1974 verwierf China reeds ten koste van Zuid-Viëtnam de Paracel-eilanden. In 1988 maakt China Vietnam opnieuw een paar (Spratly-)eilandjes afhandig, niet zonder geweld. De balans van de gevoerde zeeslag: twee Vietnamese marineschepen worden tot zinken gebracht en 70 militairen vinden de dood. Hanoi was er dan ook als de kippen bij om de Chinese bouwactiviteiten als een “ernstige ontwikkeling” te bestempelen.

Het actuele geschil draait nu rond een gebied van 25.000 km2 in de buurt van de Vietnamese concessie Dai Hung en dat Hanoi beschouwt als behorend tot zijn EEZ. Het Amerikaanse Crestone boort er op verzoek van Beijing naar olie waarbij de holding zich verzekerd weet van Chinese militaire steun zo dat nodig mocht blijken. Vietnam heeft ondertussen eveneens een Amerikaanse multinational onder de arm genomen. Mobil mag nu het veld van Thang Long exploiteren dat aan dat van Crestone grenst. Voor Vietnam zijn de energiebronnen (het Vietnamese continentaal plateau zou naar schatting 3 tot 5 miljard barrels olie bevatten en 300 miljard kubieke meter gas) niet alleen noodzakelijk om de snelle economische groei bij te benen, maar ook een belangrijk potentieel exportgoed. Nu reeds is die export goed voor bijna een derde van de inkomsten. De Chinese economische ontwikkeling daarentegen is gewoonweg aangewezen op bijkomende energiebronnen. De huidige stijging van de jaarlijkse petroleumproductie kan de vijf keer vluggere economische groei gewoon niet bijhouden.

De militaire opbouw van landen als China, Taiwan en Zuid-Korea maakt de hele situatie alleen maar explosiever. Indonesië, dat geen claims heeft op de Spratly-eilanden, heeft zich daarom opgeworpen als bemiddelaar. Maar eind 1993 merkten de Indonesiërs dat op de Chinese kaarten lijnen waren getrokken die ook de eigen olierijke Natuna-eilanden onder Chinese vlag plaatsten. Natuna ligt op ruim 1.500 kilometer van de Chinese kust, maar China beweert er historische rechten op te hebben. Exxon en de Indonesische staatsoliemaatschappij Pertamina zijn in 1994 gestart met de ontginning van het gebied, dat gepaard gaat met hoge investeringen. Het aantrekken van nieuwe Japanse en Amerikaanse partners om de kosten te dragen verloopt omwille van de Chinese aanspraken, moeilijk. Maar ook hier lijken onderhandelingen het voorlopig te halen op gewapende conflicten. China heeft de facto zijn aanspraken laten varen door eind ’95 onderhandelingen te starten met Indonesië en Maleisië over de verkoop van gas uit de omstreden Natuna-velden.

Is daarmee het gevaar in de regio geweken?

China meldde vorige zomer op de ASEAN-top, dat het nog steeds de soevereiniteit over alle eilanden overeenkomstig de Chinese maritieme wet opeist, maar dat het bereid is om te onderhandelen over “zijn bronnen” op basis van de VN-conventie over het Zeerecht. Dit toont het tweesnijdend zwaard van UNCLOS: enerzijds als conflictkatalysator, anderzijds als instrument om conflicten te voorkomen.

Ludo De Brabander

1 De Iraanse oliedeskundige Fereidun Fesharaki is op dat vlak heel wat pessimistischer en vindt dergelijke schattingen overdreven. Zie, Lolke Van Der Heide. Burenruzie om snippertjes grond. NRC Handelsblad. 30 maart 1995.