(Koning Leopold II, 1870)
‘Met de tram naar Kongo. Tervuren en de Koloniale Tentoonstelling 1897’is de titel van het zomergebeuren in het museum te Tervuren. Het hele concept van tentoonstelling en catalogus, zowel inzake inhoud als uitbouw is het werk van slechts één man, een zekere Maurice Wijnants, een gedetacheerde uit het onderwijs, gekozen voor “zijn uitgebreide historische kennis van Tervuren en omgeving en zijn haast encyclopedische archivale kennis van de vindplaatsen van de documenten en het iconografisch materiaal i.v.m. de geschiedenis van Tervuren” (p. 6). Na het bezoeken van de tentoonstelling en het lezen van de catalogus kan ik de lofrede voor de “archivale kennis” van deze man onderschrijven.
Zijn historische kennis daarentegen van de feiten die moeten getuigen over de “preciese rol” van Leopold II in de Kongo-Vrijstaat laat te wensen over. Het wordt ronduit wansmakelijk wanneer hij historische waarheden in twijfel trekt of volkomen negeert. In zijn korte voorgeschiedenis van het kolonisatiestreven van Leopold II vermeldt hij eerlijkheidshalve “……. (dat) er reeds in 1896-97 geruchten opdoken over onheuse behandelingen van de Kongolese bevolking , zelfs over regelrechte wandaden begaan door sommige agenten in dienst van de Onafhankelijke Kongostaat” (p96). Ter illustratie haalt hij een voorbeeld van onheuse (sic) behandeling aan: “….een agent, die 1308 rechterhanden zou verzameld hebben van Kongolezen die niet voldoende rubber zouden hebben geoogst” (p96). In alle ernst voegt de schrijver er aan toe dat”… .(het) in werkelijkheid ……….. afgekapte handen (waren) van lijken, niet van levende personen. Het verhaal van de afgekapte handen ging echter een eigen leven leiden, en werd ook in de daarop volgende jaren in de kranten en satirische bladen telkens weer herhaald en breed uitgesmeerd” (p 96). Tot daar het citaat van de schrijver. Merk het gebruik op van de voorwaardelijk wijs waarmee hij de aanklacht in twijfel trekt alsmede de stelling dat het verminken van lijken geen aanleiding kan geven tot beschuldiging van ‘onheuse behandeling’.
De auteur stelt zich niet eens de vraag waar de 1308 lijken zo plots vandaan
komen. Nochtans hopen zich sinds 1890 de talloze bewijzen op van de gruwelpraktijken uitgevoerd door de administratie en het leger in de ongo- Vrijstaat. Op 24 september 1896 meldt de krant ‘Die Kölnische Zeitung’ dat de rubberpionier Victor Fiévez welgeteld 1308 handen liet verzamelen in een streek die met de rubberbelasting achter was. De man in kwestie zal pas in 1899 reageren met een publieke verklaring waarin hij toegeeft dat de aan klacht gegrond was: “………. Dat men mij niet kome vertellen dat deze gewoonten niet meer van toepassing zijn; het gebeurt nog; men snijdt nog handen af en zelfs …andere dingen; soldaten met drie, vier of vijf jaar dienst volgen vanzelfsprekend onze instructies op; maar kunt u een jong soldaat, bezield met de wens zijn dapperheid te tonen, verbieden oorlogstrofeeën mee te brengen?”, Rubber is inderdaad een gegeerde grondstof.Vanaf 1895 zijn de grootste premies te verdienen met de oogst van het sap van bepaalde soorten oerwoudlianen dat kan gestold worden tot balletjes wild rubber. Het zijn de premies die de bezoldiging van de modale staats-agent interessant maken. De inlandse bevolking wordt verplicht rubber te oogsten. Hiertoe gebruikt de administratie het Arabische systeem van piketten van twee of drie gewapende mannen in elk dorp, voor toezicht op de uitvoering van de herendiensten. Arabische kolonnen worden als hulptroepen uitgezonden voor strafexpedities tegen rubberweigeraars. Zo ook de rubberspecialist Victor Fiévez die werkzaam is in het Evenaarsdistrict. Hij oogst in 1895 meer dan 650 ton rubber, wat voor Leopold II meer dan drie miljoen fr. nettowinst betekent. (1 goud-frank = 123 Bf van 1 september 1894). De totale rubberproductie zal stijgen van 350 ton in 1894 tot 5 000 ton per jaar vanaf 1900. En dit terwijl de prijs per kilo zal verdubbelen van 5Fr in 1895 tot 10 Fr in 1906 als gevolg van de plotselinge vraag naar rubber voor autobanden. De vorst houdt echter de budgettaire inkomsten op papier zeer laag om te verbergen dat zijn ‘filantropische onderneming’ plots een winstgevende zaak is geworden. Het ivoor wordt eveneens via herendiensten geïnd. Kongo behoort tot de grootste ivoorexporteurs ter wereld. In die mate dat men zich reeds in 1897 zorgen begint te maken over het overleven van de olifant.
Kongo is het privédomein van de koning. Bijgevolg erkent hij niet de grondrechten van de Afrikanen en behoren de gronden hem toe, evenzo de lianen en de olifanten behoren hem toe, ergo alle rubber en ivoor behoren hem toe. Zo ontneemt hij de Kongolezen de twee enigste producten die handelswaarde hebben. In de moderne geschiedenis is er geen ander voorbeeld van een staatshoofd dat heerschappij en administratie ziet als de beslaglegging op collectieve renderende bezittingen van zijn onderdanen. En voor de exploitatie van zijn domein heeft hij de arbeiders bij de hand: zijn onderdanen die de rubber en ivoor moeten leveren als belasting in natura. En om belasting in natura te kunnen blijven innen zal hij nooit de circulatie van geld in het Kongolese binnenland invoeren. De koloniale tentoonstelling van 1897 is een handelsbeurs voor de uitverkoop van Afrika. Kunstenaars worden aangetrokken om het ivoor te bewerken. Een levensgroot borstbeeld van Leopold II wordt een ’topstuk’ van de chryselefantiene kunst. Tonnen exotisch hout worden aangevoerd om de expositiezalen te decoreren waarvan de opdrachten worden toevertouwd aan kunstenaars en architecten. Voor de inrichting van een ruimte voor koloniale exportproducten waarin 74 firma’s hun waren zullen aanprijzen wordt Henri Vandevelde aangesproken. Een Afrikaans dorp met zeshonderd zwarten wordt te kijk gesteld in het aangrenzende park. En een waaier van rand-activiteiten moeten de bezoekers ontspanning verzekeren. Het prijskaartje wordt betaald met de fabuleuse winsten uit de kolonie.
100 jaar later wordt deze gebeurtenis opnieuw op een jubelend toontje in de verf gezet. Het is op het gênante af dat slechts in bedekte woorden iets van de ware toedracht van de wanpraktijken van Leopold II wordt geschetst. Na 100 jaar krijgt de geschiedenis nog geen recht, mag de waarheid nog niet worden gezegd kan het taboe nog niet worden doorbroken. De vroegere Belgische kolonie blijft nog steeds ‘un gateau magnifique’ waar het kapitaal nog steeds gretig naar hapt en grote belangen te verdedigen heeft. Of zijn de Generale Bank en de bank Belgo-laise onbaatzuchtige mecenassen van deze herdenkingstentoonstelling?
M.-J. Vanmol
De tentoonstelling loopt nog tot 12 november in het Museum te Tervuren. Bronnen:
- Van Hertogen en Kongolezen. Tervuren en de Koloniale Tentoonstelling 1897. Maurits Wijnants, 1997.
- E. D. Morel tegen Leopold II en de Kongostaat. A. M. Delathuy, EPO 1985.