De geplande Europese eenheidsmunt: economisch concept of politiek dogma?

Onlangs, in gesprek met een redacteur van dit blad werd mij de vraag gesteld wat toch de openbare mening omtrent “Maastricht” en de “Euro” (als die er komt) in Nederland zou zijn. Een moeilijke vraag want hoewel ik in dat land woon had ik er maar heel weinig van gemerkt. In de media klonk een toon als gold het een vooral technische aangelegenheid (zoiets als een nieuwe beeltenis op biljetten en munten) en in ieder geval een voldongen feit. Zelfs de economische vakpers bleef nogal afzijdig. Enkele kritische geluidjes betroffen eerder onderdelen maar fundamentele analyses of omvattende kritiek, behalve vage niet erg onderbouwde echo’s, vaak geënt op Engelse of Duitse visie’s, kwam ik niet tegen. Kwam.

Op 12 februari is Doornroosje in Holland wakker geschud, de onbehagelijke stilte is doorbroken. Niet minder dan 70 economisten, merendeels maar zeker niet alleen uit universitaire kringen, hebben een gezamelijke verklaring ondertekend die er niet om liegt: dit keer een fundamentele kritiek die weinig heel laat van de huidige opzet van de geplande monetaire Unie. Of dat alles meer dan een muis met misschien een binnenlands politiek staartje zal blijken te zijn, moet nog blijken. Maar de verantwoordelijken die zo lang en zo uitdrukkelijk de kaarten onder tafel hielden kunnen er nu niet meer om heen.

Waar gaat de E.M.U. allemaal om -afgezien van het felle medialicht dat er plotseling op is gevallen? Buitenlandse fundamentele kritiek was er al veel langer en niet alleen uit een vaktechnische hoek. Welke vragen zijn werkelijk aan de orde? Om daar een beter overzicht van te krijgen zouden de volgende basispunten als uitgangspunt kunnen dienen:

  1. Wat zijn de openlijk verklaarde doelstellingen en ook de niet zo openlijk verkondigde doelen?
  2. Zijn met de voorgestelde maatregelen die doelen ook werkelijk te verwezenlijken en tegen welke prijs d.w.z. zowel de rechtstreekse kosten voor zover meetbaar en vooral de maatschappelijke kosten die de burgers deels “in natura” zullen belasten: sociale gevolgen dus.
  3. Bovenal: hoe zinvol en wenselijk zijn die doelen eigenlijk, voor zover ze dan al haalbaar zijn, wat voor perspectieven houden ze in en voor wie?

Het nu volgende betoog is opgezet met deze 3 punten in gedachte.

Doelstellingen

Het uitdrukkelijk verklaarde doel dat bevorderd moet worden met invoering van een eenheidsmunt is de economische eenwording van de deelnemende landen.  In het bijzonder het

bevorderen van de handel tussen hen en het voeren van een gemeenschappelijke monetaire poltiiek waarbij de stabiliteit van de nieuwe munt een hoeksteen vormt. Klinkt wel goed; wat betekent het in de praktijk?

In ieder geval een zeer vérgaande beperking van de mogelijkheden om nog noemenswaardig conjuncturele politiekte kunnen bedrijven door variatie van begrotingstekorten of andere monetaire middelen. Vooral in het Duitse concept staan voorop: de maatstaven voor toetreding. Dat zijn: lage binnenlandse inflatie, een jaarlijkse begroting waarvan de uitgaven niet meer dan 3 % hoger mogen zijn dan de inkomsten, een staatsschuld die niet meer dan 60 % van het B.N.P. (Bruto Nationaal Product) mag bedragen. Zes jaar geleden voldeden ruim de helft van de 15 aspirant-deelnemers aan het begrotingscriterium. Nu nog maar 4 of drie, al naar gelang de berekeningsformule. Duitsland en Frankrijk zijn daar niet (meer) bij! Al zal dit velen allemaal nogal abstract in de oren klinken, de praktische gevolgen zijn al een aantal jaren voelbaar, juist ook in de grotere Europese staten.

De restrictieve begrotingspolitiek is hoogste prioriteit geworden, bijna alles is ondergeschikt gemaakt aan, soms

extreme, budgettaire beperkingen. Zelfs de toch zeer terughoudende Organisatie voor Europese Samenwerking en Ontwikkeling (O.E.S.O.) heeft al in 1995 in een nota een ernstige waarschuwing laten horen ten aanzien van de alom in praktijk gebrachte draconische bezuinigingen. Dit wegens de negatieve invloed op de ontwikkeling van de conjunctuur: vermindering van de zozeer begeerde groei van het nationaal product, stagneren van de vraag, inkrimpen of zelfs opheffen van sociale voorzienigen, en vooral, de te verwachten sterke groei van de werkloosheid, factoren die elkaar over en weer versterken (achterblijven van belastingsopbrengsten, ook dat). Om niet te spreken van de gevolgen “in natura”: versterking van de inkomensongelijkheid, van de bestaanson-zekerheid door vermindering van het aandeel van langlopende arbeidscontracten (uitzendkrachten, deeltijdjobs), sociale uitsluiting – wie eenmaal langdurig werkloos raakt heeft nog maar heel weinig kansen om nog regulier aan de slag te komen. Reeds ten tijde van “Maastricht” waren deze consequenties bekend en voorzien zoals blijkt uit annexe onderhandelingsprotocollen. Eigenlijk effecten die haaks staan op de verklaarde doelstellingen van de E.U. Hoe valt dat te rijmen? Een Belgische publicist heeft er reeds een paar jaar geleden over geschreven: Gerard de Selys in zijn boek “L’Europe telle qu’elle” (Ook beschikbaar in een vertaalde editie: “Europa zoals het is”, Uitg. EPO).

Meer doelstellingen

Gezien de reeds gesignaleerde ongerijmdheid dringt zich de vraag op wat er, afgezien van gebrekkig inschatten en een hoeveelheid neo-liberale denkbeelden, toch wel vooral overheersende motieven werkzaam waren (en zijn) om zoveel, deels toch al voorziene moeilijkheden op de koop toe te blijven nemen.

Wie  z’n  oor  te  luisteren   legt  bij eurocraten en andere politici merkt al gauw, ondanks alle vaagheid en vaak ontstellende onbekendheid met de hele materie, dat er een “Leitmotif” te onderkennen is in bijnaal hun verhalen, één dat in enkele woorden kan worden aangeduid: “Samen staan we sterk”. Die noodzaak wordt op diverse manieren onderbouwd, veelal met een soms zelfs ietwat panische angst zonder eenheid het onderspit te zullen delven tegenover bestaande en nog te verwachten krachtenbundelingen op economisch en politiek terrein: De V.S., Japan, eventueel heel Oost en Zuid-Oost-Azië. En tegenover zo’n uitdaging is een verenigd Europa een noodzaak, aldus deze opvattingen. Juist en hoe denkt men die vereniging tot stand te brengen? Soms komen er verbaasde reacties op die vraag. “Daar zijn we nu toch juist volop mee bezig!?” De monetaire eenwording moet daar dus een hoeksteen van worden, aldus de voorstanders. Competitie (tot in het absurde), zowel tussen de veronderstelde blokken (zijn die echt zo monolithisch?) als ook intern binnen het eigen blok, is een blijkbaar zowat algemeen aanvaard denkmodel. Afgezien daarvan zit er, naar zich laat aanzien, ook nog een zeer elementaire misrekening in dat denkmodel maar daarover later.

De Euro als hoeksteen

Behalve de al vermelde uitdrukkelijk genoemde doeleinden is er een ander, intussen steeds meer openbaar oogmerk: De “euro” moet op den duur internationaal een grote rol gaan spelen inclusief het verwerven van de status van “reservemunt”. In concreto: geaccepteerd worden als betaalmiddel door landen buiten de E.U. en zelfs als dekkingsmiddel (tegenwaarde) voor nationale circulatie door centrale banken van niet E.U.-landen, zoals dat nu op grote schaal met de U.S. $ het geval is. Zoiets is zeer voordelig voor het land waar de “reservemunt” uitgegeven is: de tegoeden die in het buitenland worden aangehouden (voor de Euro: buiten de landen die met de E.M.U. zijn toegetreden) blijven daar en groeien alleen maar met de toenemende wereldhandel en eventuele inflatie.

Behoudens extreme calamiteiten, worden zulke tegoeden aan reservevaluta slechts voor een klein deel ooit ter inlossing aangeboden. Zelfs een pariteitsschommeling van 20 % of meer ten opzichte van Yen en van D. Mark. heeft de status van de U.S. $ als “wereldgeld” nauwelijks aangetast. In de afgelopen decennia bleek ook dat de V.S. een deel van de binnenlandse inflatie kon “exporteren”, d.w.z. afwentelen op anderen. Zo b.v. bij gelegenheid van het afschaffen van de gouden (kern-)standaard (d.w.z. dat de $ niet langer gekoppeld was aan een bepaalde hoeveelheid goud) onder Nixon. Ook economisch sterke landen met een sterke nationale munt kregen in de jaren zeventig te kampen met een aanzienlijke inflatie “geïmporteerd” via de $ en die in $ genoteerde prijzen van belangrijke grondstoffen (olie!). Ook onder Reagan met z’n enorme begrotingstekorten heeft zich, volgens een weer iets ander scenario, een dergelijk verschijnsel voorgedaan.

Tegenover deze geoliede monetaire moloch wil men de “Euro” in stelling brengen. Het tekeningetje uit “Le Monde” toont een gezonde scepsis. Men hoeft geen profeet te zijn om te beweren dat deze wensdroom (status van internationaal aanvaard betaalmiddel) er op afzienbare tijd niet in zit. Eens temeer blijkt het concept van de Euro vooral ideologisch – politiek te zijn: één van machtspolitiek. Voor de hand liggend zal men zeggen, vooral in aanmerking genomen dat de E.U. toch vooral exponent is van Duitse en Franse belangen: Kohl en Chirac, alle formules over gelijkberechtiging van alle lidstaten ten spijt. Maar: “Samen sterk” en het dan opnemen met de machtigsten op aarde. Erg nieuw is zo’n idee nu niet. Hoe groot is het gehalte aan megalomanie in dit alles?

In ieder geval zo groot dat het een aanzienlijk deel van de burgers van de lidstaten zozeer aanspreekt dat ook mensen die beter moesten weten terughoudend blijven als het om onbevangen kritische analyse gaat. Karel de Grote, middeleeuws heerser over bijna geheel Europa is niet voor niets boegbeeld geworden van de E.U. “Ja, en nu is het niet maar een vlaag van grootheidswaanzin, nu kunnen we het echt”, heb ik eens een vurig pleitbezorger van “Europa” horen zeggen. Stellig, men is het ijverig aan ’t proberen. Of het kans van slagen heeft daarover blijft heel wat twijfel gerechtvaardigd. Wat dat betreft kan juist de voorziene volledige monetaire unie als boemerang gaan werken.

De toetredingscriteria én het ook daarna eraan blijven voldoen gaan de meeste lidstaten, vooral de economisch zwakkere, voor onoplosbare problemen stellen. Blijvende recessie, enorme werkloosheid en nog zo’n paar kleinigheden worden hun deel. Wat dat betreft liet de waarschuwing van de Nederlandse economisten aan duidelijkheid niets te wensen over. Klein voorbeeld: overschrijding van het toegestane begrotingstekort met 1 % zou b.v. voor Nederland een boete betekenen van 4 miljard gulden (bijna 74 miljard B.Fr.). Daar wordt een begrotingstekort niet kleiner van. Overgens is Nederland op het ogenblik een buitenbeentje met betrekkelijk gunstige economie ondanks het restrictieve beleid dat al een aantal jaren gevoerd is, een uitzonderingspositie omdat de Nederlandse economische situatie nogal verschillend is van die van de andere lidstaten.

De duimschroeven van een geforceerd deflatoir beleid zal voor de meeste landen – zeker alle mediterrane lidstaten – niet lang zijn vol te houden. Dan moet er toch water in de wijn van de E.M.U.-criteria gedaan worden of reeds toegetreden landen zullen weer moeten afhaken. Delen van zo’n scenario zijn belicht in een interview met Jean Boissonnat, voormalig lid van de Franse raad voor monetaire politiek van de centrale Bank, verschenen in “Le Monde” van 23 januari jl. Strekking: de Euro zal dreigen uit elkaar te vallen onder voorwaarden die nader belicht worden in zijn stuk.

Afgezien van een oordeel over de wenselijkheid, is er dus alle reden te twijfelen aan de haalbaarheid, in ieder geval volgens de nu bekende plannen. Maar meer nog: in hoeverre hebben de heren opper-Eurocraten zich afgevraagd of de van boven opgelegde gelijkschakeling en luide verkondigde eensgezindheid (als iemand dat nog gelooft) ook werkelijk strookt met de feitelijke situatie in toch nog al uiteenlopende lidstaten: b.v. Portugal en Denemarken, Zweden en Griekenland? Met de Euro wordt een kardinale stap naar politieke eenwording gedaan maar blijft dat niet een stuk bureaucratisch vernis?

Boven de in elk land aanwezige spanningsvelden tussen centraal gezag en lokale en regionale belangen dreigt nu een veel moeilijker te beheersen tegenstelling te komen tussen nationale belangen en “supra-nationale”: de E.U. autoriteit, en geen “Subsidiariteitsbeginsel” kan daar veel aan veranderen. (subsidiariteitsbeginsel is de naam voor het streven naar zoveel mogelijk delegeren van bestuurlijke bevoegdheden naar een niveau dat zo dicht mogelijk bij de groep of groepen staat die onderhevig zijn aan die bestuurlijke bevoegdheden, lokale of regionale organen dus.)

Karel de Grote hoefde zich weinig te bekommeren over lokale belangen zolang die geen militaire bedreiging vormden. Een moderne (autoritaire) versie van verlicht despotisme heeft het niet zo makkelijk. Stakingen kunnen worden getolereerd of neergeslagen, petities genegeerd en blokkades op hun beloop gelaten maar de economische gevolgen van de uiterst riskante avonturen waarin men op ’t punt staat zich te begeven kan men niet ontgaan. Niet alle landen ondergaan die gevolgen in gelijke mate. Om “Maastricht” te redden (en vooral het eigen gezicht) heeft men destijds aan Engeland uitzonderingsposities toegestaan die feitelijk niet meer strookten met het toen

opgezette ontwerp voor een Europese Unie. Ook nu zal er achter de schermen heel wat kunst- en vliegwerk verricht gaan worden om de facade te redden. Helaas gebeuren echte aanpassingen pas als er al enorme schade is ontstaan – schade die de burger het eerste treft. Binnenkort komt er een E.U.-conferentie voor nadere uitwerking en bijstelling van “Maastricht”: de conferentie van Amsterdam. Maar het ziet er nog niet naar uit dat er plannen zijn om de structuur van de geplande monetaire unie aan te passen of zelfs maar het tijdschema voor invoering wat op te schuiven. En die starheid zou wel eens

de grootste gemiste kans kunnen gaan betekenen voor een levensvatbare Europese Unie.

L. Samson.

Afkortingen:

E.U. Europese Unie (voormalige Europese Gemeenschap, E.G.) E.M.U. Europese Monetaire Unie. Een telsel dat zou moeten bewerkstelligen dat uiteindelijk de eigen munteenheden van de deelnemende staten verdwijnen en vervangen worden door één muntstelsel met de “Euro” als munt.