Een intern conflict met regionale implicaties

Vaak wordt gesuggereerd dat het huidige conflict in Oost-Zaïre kan teruggebracht worden tot een oorlog tussen Rwanda en Zaïre en een strijd tussen twee acteurs: enerzijds de Banyamulenge die gesteund worden door het Rwandese regime met als doel de macht van de Hutu-milities te doorbreken, en anderzijds de Zaïrese en lokale overheden, die Rwanda als schuldige aanwijzen en alle Tutsi willen verdrijven omdat deze geen authentieke Zaïrezen zouden zijn. De werkelijkheid zit iets complexer in elkaar. Niet alleen lopen verschillende conflictlijnen door elkaar, maar moet een onderscheid gemaakt worden tussen de situatie in Noord-Kivu en deze in Zuid-Kivu.

Koloniale verantwoordelijkheid

Er is in de eerste plaats een diepgeworteld politiek conflict tussen de Banyarwanda en de autochtone Zaïrese bevolking met als inzet de toegang tot de politieke macht. Het middel hiertoe is de Zaïrese nationaliteit. Volgens de lokale bevolking kunnen de Banyarwanda hierop geen aanspraak maken omdat zij buitenlanders zijn. De achterliggende reden is dat de autochtone bevolking een politiek dominante positie inneemt die in Noord-Kivu zou moeten afgestaan worden wanneer de Banyarwanda, die er de meerderheid van de bevolking uitmaken, politieke rechten zouden krijgen. De aanwezigheid van deze Banyarwanda is het resultaat van de arbitraire vastlegging van de koloniale, grenzen en verschillende migratiestromen. Tijdens de conferentie van Berlijn werden stukken van het Rwandese Tutsi-koninkrijk toegevoegd aan het koloniale Congo. Vanaf de zeventiende eeuw is er sprake van migraties van Tutsi-veehouders, afkomstig uit ditzelfde Rwandese koninkrijk. In Zuid-Kivu vestigden deze migranten zich oorspronkelijk in Mulenge (vandaar de naam Banyamulenge) en spreidden zich later ook uit naar Noord-Kivu. Tijdens de kolonisatieperiode onstonden nieuwe migratiestromen. Om economische redenen trokken begin deze eeuw talloze Rwandezen, voornamelijk van Hutu-origine, naar Noord-Kivu en Shaba, op zoek naar werk in de land- en mijnbouw. In de jaren dertig werd deze migratiestroom versterkt door een actief migratie-beleid van de Belgische kolonisator, een beleid dat pas in 1948 werd stopgezet. Tussen 1959 en 1964 en in de jaren zeventig tenslotte, trokken Tutsi, op de vlucht voor het politieke geweld in Rwanda, naar Oost-Zaïre.

Politieke problemen

Bij de onafhankelijkheid van Zaïre gaf de nationaliteitenwet iedereen die tenminste tien jaar in het land woonde, recht op het staatsburgerschap. Hoewel dit betekende dat de meeste Banyarwanda in aanmerking kwamen voor de Zaïrese nationaliteit, weigerden de provinciale autoriteiten in Kivu in het begin van de jaren zestig hen de toegang tot openbare ambten. In 1972 werd, in het kader van Mobutu’s authenticiteitsbeleid de nationaliteits-wet aangepast. Vanaf dan was iedereen wiens familie op 1 januari 1960 in het land woonde, automatisch Zaïrees. Deze aanpassing stelde zelfs dat mensen afkomstig van Rwanda-Urundi en sinds deze dag in Congo wonend met als bedoeling daar te blijven, staatsburgerschap werd verleend. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen Banyarwanda die lange tijd in het land verbleven, economische migranten en politieke vluchtelingen. In 1981 kwam een einde aan de politieke rechten van de Banyarwanda. Het Zaïrese parlement besliste toen dat enkel diegenen die konden aantonen dat hun voorouders die reeds vóór 1 augustus 1885 in Zaïre leefden, op individuele basis de Zaïrese nationaliteit zou worden toegekend. Hoewel veel Banyarwanda aan deze voorwaarde voldeden, was het moeilijk dit aan te tonen.

Het effect van deze wijziging is dat de meeste Banyarwanda sinds 1981 van alle politieke rechten zijn uitgesloten en niet kunnen deelnemen aan de verkiezingen. De Nationale Soevereine Conferentie, die vanaf 1991 het Zaïrese democratiseringsproces vorm moest geven, bevestigde in 1992 zelfs de wet van 1981.

Economisch verging het de Banyarwanda veel beter. Op korte tijd zijn zij erin geslaagd een zekere economische welstand op te bouwen en op lokaal vlak een dominante positie in te nemen. Zij controleren grote delen van de graas-en landbouwgronden, tot grote ergernis van de autochtone Zaïrese bevolking.

De politieke uitsluiting kon niet beletten dat Banyarwanda zich in het midden van de jaren tachtig politiek gingen organiseren. Hutu-Banyarwanda verenigden zich in de landbouw-mutualiteit MAGRIVI. Wanneer de Banyarwanda in 1991 worden uitgesloten van deelname aan de Nationale Soevereine Conferentie, sensibiliseerde Magrivi Hutu om niet langer de autoriteit van lokale Hunde-chiefs te erkennen en te weigeren belastingen te betalen.

Etnische zuiveringen

Wanneer lokale politici pogingen doen om de bestaande spanningen verder aan te wakkeren, ontstaat een zeer onstabiele situatie. In maart 1993 werd voor het eerst openlijk strijd gevoerd tegen de Banyarwanda. De lokale bevolking vormt milities, de Mai-Mai en de Bangirima, en valt Banyarwanda aan in Masisi, Walikale en Rutshuru. Wanneer de leider van Magrivi wordt gearresteerd en Hutu-Banyarwanda hiertegen protesteren, barst een conflict los. Hutu en Tutsi worden door de milities, die hiervoor de steun kregen van lokale politiediensten en aangemoedigd werden door lokale regeringsambtenaren, bedreigd en aangevallen met vuurwapens en machetes. Het resultaat van deze uitbarsting van geweld zijn duizenden doden en tienduizenden ontheemden, en de creatie van etnisch homogene gebieden. Zo verdrijven de Mai-Mai alle Hutu uit Lubero, Kisimba en Ikobo, terwijl Hutu erin slagen Hunde en Nyanga te verdrijven uit Masisi en delen vandeRutshuru-zone. De Tutsi nemen nergens deel aan de gevechten doch delen in de klappen en zijn het slachtoffer van geweld van zowel Hutu als Hunde, Nyanga en Nande.

Opération Turquoise

Eind 1994 is deze strijd na verschillende verzoeningsconferenties en de inzet van Mobutu’s DSP enigszins geluwd maar blijven de oorzaken van het conflict bestaan. Bovendien kondigde zich een ander conflict aan. De komst van honderdduizenden Rwandese Hutu-vluchtelingen heeft niet alleen de wankele verhoudingen in Kivu verder uit evenwicht gebracht maar heeft ook tot gevolg dat het Rwandese conflict zich naar deze regio verplaatst. Onder de vluchtelingen bevinden zich immers de Interahamwe-milities en delen van het oude Rwandese leger die de genocide hebben uitgevoerd. Niet alleen hebben deze milities een invloed op de Hutu-Banyarwanda die verder werd gepolitiseerd, maar worden Tutsi steeds meer het mikpunt van geweld. De komst van Rwandese Hutu-vluch-telingen verhoogt daarenboven de anti-Banyarwanda gevoelens bij-de Hunde, Nande en Nyanga. Inmeien juni 1995 groeien de spanningen. De Mai-Mai en Bangirima-milities raken slaags met Interahamwe-milities in Masisi en Rutshuru. Voornaamste doelwit van beide kanten zijn de Tutsi, die massaal op de vlucht sloegen, naar Rwanda en Zuid-Kivu. In november breken ernstige onlusten uit, met als voornaamste actoren Hutu- en Hunde-milities en als voornaamste doelwit de lokale Tutsi. De oorzaak van deze nieuwe spanningen hield ondermeer verband met de intenties van de Zaïrese overheid om de Rwandese vluchtelingenkampen te sluiten. In de kampen zetten Hutuleiders hun strijd voort en zien in de Masisi-zone een alternatief Hutugebied. De lokale bevolking ziet hierin echter de voorbode voor de creatie van een groter Rwanda en willen dat de vluchtelingen terugkeren en de kampen gesloten worden. Maar er zijn nog andere redenen waarom dit conflict blijft voortsluimeren. De toevoer van wapens naar het gebied blijft onverminderd voortgaan, het ongemotiveerde Zaïrese leger wordt al snel betrokken partij en de Zaïrese overheid speelt een zeer dubieuze rol door onder bedekte vorm steun te verlenen aan het oude Rwandese leger in de kampen.

Het resultaat van deze strijd was de verdrijving van bijna de gehele Tutsi-bevolking uit Noord-Kivu, een etnische zuivering die op officiële steun kon rekenen. Stafchef van het Zaïrese leger, Eluki Monga verklaart zelfs dat de strijd van de Mai-Mai voor de bescherming van hun ‘voorouderlijke gronden’ gerechtvaardigd is en alle buitenlanders (ook de Banyarwanda) de streek moeten verlaten.

Zuid-Kivu

Dat deze spanningen uiteindelijk zouden overslaan naar Zuid-Kivu, werd algemeen voorspeld. Nochtans waren de verhoudingen tussen de verschillende bevolkingsgroepen er veel minder gespannen. Op de spanningen tijdens de Mulele-opstand in 1964 na, die door de Tutsi-Banyarwanda niet werd gesteund (er werd gekozen voor de zijde van het Nationale Congolese Leger) waardoor een eerste conflict ontstond met de autochtone Zaïrese bevolking en nieuwe Rwandese Tutsi-vluchtelingen, bleef in Zuid-Kivu een zeker evenwicht bestaan. Toch zouden de Tutsi-Banyarwanda erin slagen een zekere economische welstand op te bouwen en zelfs politieke vertegenwoordiging te verwerven, waaraan zoals in Noord-Kivu met de nationaliteitenwet van 1981 een einde kwam. In de jaren zeventig deed deze bevolkingsgroep een poging om aan te tonen dat zij autochtone Zaïrezen waren en veranderden hun naam in Banyamulenge(‘zij die komen uit Mulenge’). Maar hun Zaïrese nationaliteit bleef betwist.

Ook in Zuid-Kivu had de komst van duizenden vluchtelingen uiteindelijk een nefaste invloed op de plaatselijke situatie. Hutu-vluchtelingen uit Burundi (1993) en uit Rwanda (1994) werden in eerste instantie goed opgevangen door de lokale bevolking. De toenemende druk van deze vluchtelingen had echter een destabiliserende werking en deed een alliantie tussen de lokale niet-Tutsi bevolking en de vluchtelingen groeien die gericht was tegen de Banya-mulenge. Deze werden verantwoordelijk geacht voor de vluchtelingenstroom die na de staatsgreep in Burundi en de strijd van het RPF in Rwanda was ontstaan. Maar tegelijk werd de invloed van het conflict in de Masisi-zone in Noord-Kivu, waar de Tutsi-Banyarwanda het voornaamste slachtoffer waren, steeds meer voelbaar. Hierbij komt de rol van de lokale overheid, die ook in deze provincie de spanningen tracht uit te buiten. Zo verklaarde de districtcommissaris van Uvira, Mutabazi, op 19september 1995 dat een inventaris moest worden gemaakt van alle Banyamulenge-eigendommen, alle bouwwerken van Banyamulenge moesten worden stilgelegd en alle Banyamulenge-huizen die verlaten waren moesten worden aangeslagen. Vanaf dan zijn Banyamulenge het permanente slachtoffer van pesterijen en zelfs verdrijvingen uit het gebied.

De opstand

De rechtstreekse aanleiding tot het geweld vandaag is het verbod op de Milima-groep, een NGO van Banyamulenge die aan rurale ontwikkeling poogt te doen en ijvert voor de nationaliteitsrechten van de Banyamulenge. In juni 1996 wordt het eigendom van deze NGO in beslag genomen en een deel van de leiding gearresteerd. Tijdens een religieuze dienst roept Mutabazi de bevolking op om “zich te ontdoen van de binnendringende slangen”, waarmee wordt gedoeld op de Banyamulenge. De gouverneur van Zuid-Kivu gaat nog een stap verder en riep in september de bevolking op om alle Banyamulenge te verdrijven. Sinds september 1996 steeg de spanning in de streek rond Uvira nog verder, met als eerste bloedig feit de executie van 35 Banyamulenge.

Het is in dit kader dat de vorming van Banyamulenge-milities moet gezien worden. Gesteund door de Rwandese regering, gaat de’Alliantie van Krachten voor Democratie en de Bevrijding van Congo-Zaïre’ -die een samenraapsel is van verschillende groepen waarvan de Revolutionaire Volkspartij van Laurent Kabila die reeds in de jaren zestig actief was allicht de bekendste is- de strijd aan. De gevolgen zijn ondertussen genoegzaam bekend en worden elders uitvoeriger behandeld. Deze gevolgen werden reeds geruime tijd voorspeld. Een diepgeworteld conflict tussen de Banyarwanda en de lokale Zaïrese bevolking als resultaat van een ongelijke verdeling en schaarste aan landbouwgronden, economische onderontwikkeling en geïnstitutionaliseerde politieke marginalisatie, werd in 1994 doorkruist door de Rwandese politieke tegenstellingen die zich samen met de duizenden vluchtelingen naar de beide Kivu-provincies hebben verplaatst. Op geen enkel moment werden ernstige pogingen ondernomen om een uitbarsting te voorkomen en te zoeken naar duurzame oplossingen. Politieke doeleinden blijven een voedingsbodem voor het aanwakkeren van de interne tegenstellingen, de humanitaire aanpak van het vluchtelingenprobleem heeft gefaald, nergens is gepoogd om de milities te ontwapenen, de regio bleef een afzetgebied voor wapens. Voedselonzekerheid, toenemende onveiligheid, maatschappelijke ontwrichting en regionalisering van de spanningen zijn maar enkele gevolgen. Het weze ondertussen dan ook duidelijk dat wat zich opdringt, hoe nobel ook, geen humanitaire interventie kan zijn. Dit is een complex politiek conflict dat zowel op regionaal als op intern niveau enkel op een politieke manier kan worden aangepakt. Zoniet dreigt een volledige regio te worden meegesleept in een volgend langdurig conflict.

Koen Vlassenroot, Vakgroep ‘Studie van de Derde Wereld’

(tussentitels van de redactie)