Guatemala: De uitdaging van de wederopbouw

Midden-Amerika

Na het ondertekenen van de vredesakkoorden staat Guatemala nu voor z’n wederopbouw. 36 jaar burgeroorlog hebben het sociaal weefsel zwaar gehavend en de bevolking met een trauma achtergelaten.

Deze oorlog heeft 100.000 mensenlevens gekost, 40.000 mensen zijn verdwenen, 1 miljoen mensen ontheemd, en 200.000 waren het land ontvlucht. Een historiek.

In synthese kan men stellen dat het land werd geregeerd via een lange reeks opeenvolgende militaire dictaturen die ten dienste stonden van de oude oligarchie van grootgrondbezitters. Meestal laat men de moderne geschiedenis van het land starten met de korte periode 1944-1954 waarin president Jacobo Arbenz de centrale figuur werd. Z’n voluntaristische landhervorming van 1952 betekende een belangrijke stap voor de Latijns-Amerikaanse progressieven. Hoewel het hier slechts ging over de braakliggende gronden, werd toch een centraal thema van de Mexicaanse revolutie opgenomen : “de grond voor hen die ‘m bewerken”. De grote concerns in de voedingsmiddelen voelen hun belangen bedreigd, en met name United Fruit Company verzet zich openlijk. Het antwoord komt reeds in juni 1954 als een groep huurlingen die door de CIA in Honduras en Nicaragua waren opgeleid, Guatemala binnendringen. President Arbenz neemt ontslag.

Deze machtsgreep en de onverzoenlijkheid van het nieuwe bewind duwt de progressieven naar een radicalisering in hun discours en in hun optreden, te beginnen met de syndicale middens en de mensen van de clandestiene (verboden in 1954) Guatema-laanse Partij van de Arbeiders (PGT partido guatemalteco de los trabaja-dores – communistisch nvdr). In 1960 rebelleert een derde van het leger, en 2 jaar later wordt de FAR gecreëerd (Fuerzas armadas rebeldes – rebellieleger nvdr). Dit eerste revolutionaire elan, guevaristisch van inspiratie, namen de wapens op tegen het “yankee-imperialisme”, zonder er echter in te slagen een beweging te structureren. Ze had sterk te lijden onder interne verdeeldheid, het ontbreken van een sociale basis en het extreme repressiegeweld.

Tweede adem

In de jaren 70 doen er zich twee belangrijke veranderingen voor in de guerrilla. Enerzijds is er een verschuiving naar een positionering tegen de interne vijand, d.w.z. het leger en de oligarchie, die verantwoordelijk zijn voor de sociale breuk van het land. Anderzijds hebben ex-Far-leden nieuwe gewapende structuren opgezet die de inheemse dimensie opnemen in hun strijd. De EGP (Ejercito Guatemalteco de los Pobres – het leger der armen nvdr) van marxistisch-leninistische inspiratie, en ORPA (Organisacion revolutionaria del pueblo en armas -revol. org. van het gewapende volk, nvdr) openlijk indigenistisch. Deze nieuwe dimensie heeft de gewapende strijd uit het isolement gehaald. In 1979 kwam er van deze drie organisaties een nieuw offensief, dat ook werd gesteund door een fractie van de PGT. De repressie verdubbelde, met als eerste slachtoffers de inheemse gemeenschappen.

In 1982 verenigden de vier organisaties zich tot een front : URNG (union revolucionaria nacional Guatemalteca – Guatemalaanse nationale revolutionaire unie, nvdr). Op dat ogenblik gaat Rios Montt, waarschijnlijk de ergste dictator van Guatemala, over tot een systematische militarisering van de maatschappij, meer bepaald via de burgerpatrouilles. Deze verscheuren de indianengemeenschappen collaboreren met het leger of vervoegen de guerrilla. Tienduizenden slaan op de vlucht, het merendeel naar Mexico en in het Ixcan-woud. Bevolkingsgroepen die het etiket “risicogroep” meekregen worden in modeldorpen bijeengebracht. In dit klimaat van oncontroleerbaar geweld, beleeft de guerrilla en haar inheemse basis enorm moeilijke tijden.

Dialoog

In 1985, in volle economische crisis, laat het militaire regime toe dat een christen-democraat tot president wordt verkozen, Vinicio Cerezo, die voor de democratische facade zorgt van het regime. De rol van deze stroman van de militairen is meer het oppoetsen van het blazoen van het land, dan een op gang brengen van democratisering. In 1987 worden de eerste gesprekken met het  URNG  aangepakt.   Deze twee elementen mogen dan wel tekens van verandering inhouden, de vredesonderhandelingen gaan maar echt van start nadat op 25 juli 1991 een kaderakkoord voor democratisering wordt getekend. Deze tekst is de basis voor de latere 12 overeenkomsten over o.m. mensenrechten, inheemse bevolking, de landbouwsituatie. In de jaren ’90 wordt het regime zeer langzaam ietsje minder strak, en de verkiezing van Jorge Serrano tot president in 1991 veruit-wendigt de achteruitgang van de grootgrondbezitters tegenover een “modernistische” burgerij. In die periode schaart de internationale gemeenschap zich ook duidelijk achter het vredesproces, bijvoorbeeld door de Nobelprijs voor Vrede toe te kennen aan Rigoberta Menchu. Het is de mislukte staatsgreep in 1993 – waarbij paradoxaal genoeg, de conservatieve milieus met Serrano op kop opnieuw de macht wilden grijpen -die de weg vrijmaakt om Ramiro de Leon Carpio, de voormalige procureur voor mensenrechten, interim-president te laten worden. Ook nu reageert de internationale gemeenschap met een VN-missie rond mensenrechten, Minu-gua, naar Guatemala te sturen.

Deze regering slaagt er niet in om de corruptie en het dagelijkse geweld te verminderen. De verkiezingsoverwinning van Alvaro Arzu (PAN, partij voor nationale actie, nvdr), januari 1996 bevestigt eigenlijk de opgang van neoliberaal rechts. De ondernemingswereld heeft vrede en stabiliteit nodig, dus verhoogt Arzu het ritme van de onderhandelingen om een eindakkoord te bereiken op 29 december 1996.

De regering en de URNG hebben een akkoord getekend voor duurzame vrede, maar een akkoord waarin eenieder wel zijn gading vindt. Te beginnen met de Verenigde Staten, wiens economische belangen in een zich normaliserende regio zeker ook gewogen hebben in de eindbalans…

Martin Van Der Beien

(met dank overgenomen uit avancées feb 97)