Mythe en werkelijkheid

Globalisering

De globalisering is een verschijnsel dat uitgaat van de particuliere sector die bestendig op zoek is naar plaatsen waar ze haar veelsoortige activiteiten zo gunstig mogelijk kan ontplooien, en waarbij het sociaal model van de westelijke industriestaten ten grave wordt gedragen.

Volgens vooruitzichten van de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling), Wereldbank en The Kinsey Global Institute zullen in de nabije toekomst nog ’s 15 miljoen burgers van de E.U. zich zorgen moeten maken over hun voltijdse job, dat is bijna eveneel als deze die nu reeds hun baan kwijt zijn. Dat wil zeggen dat voltijdse banen zullen vervangen worden door deeltijdse en flexibele arbeidscontracten met alle nefaste gevolgen voor het reële inkomen en de koopkracht.

De evolutie in de industrielanden gaat meer en meer naar het door een Franse socioloog uitgetekende maatschappijbeeld, d.w.z. de 30-30-40 maatschappij. Dat betekent dat een eerste schijf 30% van de burgers zich op de grens van werk hebben bevonden, waarvan meer dan 10% in een bestendige situatie verkeren die haar niet in staat stelt te overleven zonder een steeds krapper wordende sociale uitkering. Een tweede groep van 30% moet zien rond te komen met slecht betaald en ongezond werk. Slechts 40% van de burgers in het “rijke westen” leeft in verzekerde omstandigheden. Daardoor schermen deze landen zich af, en zien we dat er vijandigheid groeit tegen allochtonen. Ogenschijnlijk vredelievende burgers veranderen in racisten die het beu worden voor de -volgens hen- “sociaal parasieten” te betalen. Sociale vangnetten worden vervangen of verdwijnen, men wijst meer en meer op de individuele verantwoordelijkheid van de burger.

De demontage van de sociale welvaartsstaat, onder het mom van het betaalbaar houden, gaat gepaard met een sluipende ontdemocratisering. Dit alles door flexibiliteit van de arbeidswetgeving, loonvermindering en beperkingen in de sociale diensten. Dergelijke ontwikkeling stelt men vast in alle industriestaten. Men doet het overkomen als een normaal natuurverschijnsel. Alles smelt onder de woestijnzon van de globalisering. De globalisering voltrekt zich zonder dat er zich een werkelijke globale tegenmacht van werknemerszijde ontwikkelt.

Wie heeft baat bij deze globalisering

Het is een feit dat onder deze omstandigheden de transnationale ondernemingen arbeidsplaatsen kunnen verplaatsen waar de arbeidskost het laagst is. Verder zijn ze in de mogelijkheid producten en diensten in verschillende plaatsen te vestigen, zodat de nationale labels die op de de producten voorkomen een lachertje is. De globaal opererende ondernemingen zijn in de mogelijkheid, naties of productieplaatsen tegen elkaar uit te spelen, en zo een soort koehandel te drijven om de gunstigste belastingsregimes, de infrastructuur met de minste kosten en de gulste subsidiëring binnen te rijven. In de praktijk is het zo dat ze zich vrij de meest voor hen gunstige productievestiging kunnen uitzoeken. De werkelijkheid is dat, in naam van de globale concurrentie er zich een nog nooit geziene aanslag op de sociale verworvenheden in de westerse industriestaten voltrekt. In de ogen van de globale-markt-economen is de sociale-welvaartsstaat een bedreiging en een rem. Bijgevolg is meer sociale ongelijkheid onvermijdbaar. Ze wensen dus de touwen te vieren die het sociale vangnet nog bruikbaar houden en de vrijheid van het transnationaal kapitaal nog hinderen.

Globalisering is klassenstrijd vanuit de dominantie en een successieve uitholling van iedere nationale politiek, waardoor de rol van de staat overbodig wordt onder de slogan “markt is goed en staatsbemoeienis is slecht”. De ongecontroleerde markteconomie is echter een job-killer met nog nooit geziene dimensie.

Bezitten en niet bezitten

Niet langer het scheppen maar het afschaffen van arbeidsplaatsen verhoogt de productiviteit van het kapitaal; een beweging die onmiddellijk door de beurs gehonoreerd wordt. Wanneer we de uitdaging van armoede en werkloosheid niet ernstig nemen, dan zullen de spanningen tussen deze die werk hebben en diegene die er geen hebben dreigen in geweld en terrorisme te ontladen.

De voorbije decennia steeg de wereldproductie van 4000 miljard dollar tot 23.000 miljard $, d.w.z. bijna een verzesvoudiging. Het aantal armen steeg met 20%. Het aandeel van het armste vijfde in het wereldinkomen

daalde van 4% naar 1%. De 358 miljardairs bezitten meer dan wat de helft van de mensheid samen per jaar verdient.

Veel analisten zien in deze ontwikkeling een sociale catastrofe die op ons afkomt met een apocalyptische dimensie. Wat doen we om dit te vermijden ? We zien, of althans diegenen die willen zien, dat de accumulatie van rijkdom aan de ene zijde, tegelijk de accumulatie van ellende, werkonzekerheid, honger, onwetendheid, brutalisering en morele degradatie aan de andere zijde teweegbrengt.

Marx heeft dus nog altijd gelijk. Ik vraag me af of we Karl Marx niet te vroeg hebben begraven.

Globalisering is dus een mechanisme om dominantie van het kapitaal te verzekeren. Door (de dreiging van) arbeidsplaatsen en productie te delokaliseren naar lage-loonlanden wil men de vakbonden tot toegevingen dwingen. Dat betekent dat men belastingsvrijstellingen voor de ondernemingen, meer staatssubsidies, sociale afbraak, lagere lonen en arbeidsflexibiliteit doet aanvaarden. De rol van de staat wordt in deze economisch en commercieel globaliserende wereld herleid tot de repressieve instrumenten, met name politie, leger en justitie. Deze instrumenten moeten dan ingezet worden tegen diegene die geen productiemiddelen bezitten en in opstand komen tegen de sociale afbraak.

Wat zich daadwerkelijk grondig heeft gewijzigd is de herverdeling van de belastingen en sociale lasten ten nadele van de loontrekkenden en de sociale-uitkeringsgerechtigden. De crisis van de sociale welvaartsstaat is niet het resultaat van het zogenaamd sociale misbruik, maar eerder van het weg-rationaliseren van de arbeidsplaatsen, het inleveren van loon en reële koopkracht. Het dereguleringsbeleid van de neo-liberale regeringen (al afficheren ze zich niet altijd onder deze naam) en de progressieve ontlasting voor de bedrijven doen nog meer gaten in de staatsfinanciën ontstaan.

Tijdens de feodaliteit genoot de adel het privilegie geen belasting te moeten betalen. Heden eigenen de transnationale concerns zich het recht toe hun winsten daar en in die staten aan te geven waar het belastingsregime voor hen het gunstigst is. Tegelijkertijd met dergelijk belastingsparadijs zoeken ze ook die productievestiging waar ze van staat en lokale instanties de grootste tegemoetkomingenen voor bijvoorbeeld investeringen kunnen krijgen. Deze staten kunnen dan wel niet anders dan besparingen op sociaal vlak doorvoeren, waarvoor ze die sectoren uitkiezen waar ze geen weerstand van belangengroepen hopen te ondervinden, nl. in de sociale en culturele sector en de openbare diensten. Op deze wijze wordt de politiek omgevormd tot een instrument van herverdeling ten nadele van de ondersten en ten voordele van de bovenste laag van de maatschappij.

Deze opgedrongen vermageringskuur van de staatshuishouding ten gunste van de vrije markt, herleidt de politici tot machteloze beheerders van een zich hervormend kapitalisme. Het in gebreke

blijven van dergelijk regeringsbeleid kan op steeds minder interesse van de burgers rekenen, met als resultaat de ondergraving van de politieke democratie en het normaal functioneren van dienstverlening aan de burgers. Het politieke handelen wordt meer en meer een schijnhandelen. Westerse industriestaten dreigen aldus neo-feodale systemen te worden waar de transnationale kapitalen, banken en financiële beleggingsfondsen de koningsrol hebben, terwijl de wettelijk gekozen koning en zijn parlement herleid worden tot figuranten. Deze zijn wel ‘democratisch’ gekozen maar in werkelijkheid willen of kunnen ze aan het opgedrongen beleid, bewust of onbewust, niets veranderen.

Het meest bedrukkende van deze toestand van klassenstrijd is dat ze eenzijdig ‘van boven’ komt. Inderdaad, de geconcentreerde ontmanteling van de sociale elementen bij deze westerse vrije markteconomie ondervindt geen echte en werkzame weerstand. Uit angst voor de bedreiging – dat zoals het zwaard van Damocles boven hun hoofd gehouden wordt – dat hun arbeidsplaatsen zouden gedelokaliseerd kunnen worden, bouwen de werknemers niet aan tegenmacht. In wezen hebben we in de huidige politieke en economische context nood aan een buiten-parlementaire oppositie, die aan agitatie en bewustmaking doet om de nodige stoom op te wekken en de politieke wereld onder drukte zetten opdat sociale rechtvaardigheid werkelijk zou worden gerealiseerd. Slagen we er niet in het gevoerde beleid van de westerse industriestaten om te buigen en het een sociale inhoud te geven, dan geraakt de sociale stoomketel op korte termijn onder zeer hoge druk. Het gevaar in de huidige omstandigheden is zeer groot dat alleen populistisch en extreem rechts hier voordeel kan uithalen.

Ontwikkeling in globaliserende tijden

In het algemeen wint de sterkere het van de zwakkere. Veel landen op onze aarde zijn in de greep van de armoede, en het is al te simplistisch te beweren dat ze kunnen dezelfde groei en ontwikkeling kennen als die landen die nu een sterke economische expansie beleven.

In deze post-koloniale wereld is de globalisering vandaag intenser dan in de voorbije decennia. De competitie tussen economische machtsgroepen en landen is fel verhevigd, en bepaalt meer en meer de internationale betrekkingen en de politiek van de staten. Het zuiden – of de ontwikkelingslanden – transfereert jaarlijks miljarden dollars van haar economische productie naar het noorden in termen van handels-verlies, aflossing van schulden en intresten op de uitstaande leningen en kapitaalexport. Dit verklaart het gebrek aan middelen en mogelijkheden die het zuiden heeft om de basisbehoeften van haar bevolking te bevredigen. De zuidnoord-uitstroom overstijgt de noordzuid-instroom en -hulp die voor een groot deel uit leningen bestaat die toch ooit terug moeten betaald worden. Deze aderlating bedraagt nu reeds circa 500 miljard dollar per jaar. In deze evolutie stelt men een groeiende machtsgreep vast van de transnationale maatschappijen en hun impact op de nationale economieën, waardoor ze zich steeds een sterker rol toe-eigenen in het lokale regeringsbeleid van deze landen. De transnationale concerns muilkorven de regeringen, ze kopen de beleidsmakers om.

De ontwikkelingslanden ondergaan meer en meer de polsslag en het ritme van de globale markteconomie onder leiding van het westen en de internationale financiële instellingen. De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds zijn de instrumenten van controle op het mondiale economisch en financieel systeem. De schuldencrisis vormt de gelegenheid voor deze instellingen om een structureel aanpassingsprogramma op te leggen. Dergelijk S.A.P. heeft twee doelstellingen. Ten eerste, de economie van het land herstructureren naar meer exportgerichte productie (‘cash-crops’) die harde valuta binnenhaalt om de schuldverplichtingen te honoreren. En tegelijkertijd ten tweede, de economie van het ontwikkelingsland integreren in de wereldeconomie, d.w.z. afstemmen op de vraag in het noorden. De toepassing van dergelijke aanpassingsprogramma’s doet de zwakkere in de samenleving het meest lijden. Deze verplichte oriëntering vanwege het regeringsbeleid houdt eveneens besparingen in op de niet-productieve sectoren zoals gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en voedselsubsidies. Een S.A.P. dwingt een regering verder de lonen te bevriezen, de prijzen vrij te maken, de exportproductie te stimuleren ten nadele van de inlandse behoeften, de grenzen open te stellen voor import, en de regels voor buitenlandse investeringen te versoepelen. M.a.w. een S.A.P. is een vorm van economische genocide. Het beïnvloedt 80% van de broodwinning van de wereldbevolking. In de feiten verhindert een S.A.P. de ontwikkelingslanden een nationale economie op te bouwen, en het herleidt deze landen tot open economische territoria. Ontwikkelingslanden worden economische reservaten voor goedkope arbeidskrachten, natuurlijke rijkdommen en grondstoffen. In het verleden hebben staten nooit zoveel invloed op een andere natie gehad dan vandaag deze transnationale groepen. De schuldenlast en deze economische programma’s hebben bijzonder zware gevolgen voor de armste segmenten van de samenleving. Ze hebben directe implicaties op het gebied van de mensenrechten. Ze vormen een frustratie voor het recht op ontwikkeling en democratie dat iedere natie moet kunnen doen gelden.

A.U.