Smeergeld

Onze pers staat bol van de verklaringen en artikels over de affairistische politici van de Franstalige socialistische partij. Maar wij willen u hier even uitnodigen ook naar de ommezijde van het papier te kijken.

Het was al even gekend: de firma Das-sault heeft enorme sommen smeergeld betaald om de bestelling voor een moderniseringsbeurt van de Belgische F-16 te kunnen binnen halen. Het zou om een bijzonder hoog percentage gaan, 9%, van het totale bedrag dat met deze zaak gemoeid is : 9% van 6,3 miljard ofte 600 miljoen fr.

De zaak kwam plots in een stroomversnelling als iemand uit de hogere partijkringen van de PS, met name Merry Hermanus, uit de biecht begon te spreken.

Er is toch wat met militaire aankopen : gesjoemel rond de obussenaankoop midden de jaren ’80, smeergeld voor de helikopteraankoop, smeergeld voor een moderniseringsprogramma van jachtvliegtuigen.

MIC

Het lijkt me hier toch gepast nog even uit te wijden over de rol van een militairindustrieel complex (MIC) in onze maatschappijen. U weet wel, dat ‘ongrijpbaar mechanisme’ waar VS-presidentEisen-hower toendertijd (1961) voor het eerst gewag van maakte. Een MIC is geen gewone lobby. Het gaat om een cluster, een kluwen dat zich spreidt over het leger, de politieke beleidsmensen, de administratie, en de militaire industrieën, waarbij elkeen permanent op mekaar inspeelt. Deze hebben eigenlijk gelijklopende belangen: de industrie zoekt om materieel te kunnen maken waar de militairen hun strategieën beter mee kunnen realiseren, waar de beleids- en administratiemensen mee de strategie trachten vorm te geven, en dus ook concretiseren wat financiering betreft. Er is dus hier eigenlijk sprake van een grote synergie tussen de genoemde actoren. Traditioneel dus een gesloten circuit, met in de kern ervan de overheid, op voorwaarde uiteraard dat de nationale industrie een all-round gamma aanbiedt dat voldoet aan de eisen van een modern legerapparaat.

In België is dat niet zo; we staan dus niet op dezelfde lijn als de landen met een uitgesproken militaire industrie : Frankrijk, Duitsland, Engeland, V.S.. Geen directe hechte clusters dus bij ons, maar wel uitlopers van tentakels. Dat gaat dan over op rust gestelde militairen – van beleidsniveau of van de aankoopdienst – die handelsconsulent van buitenlandse militaire industrieën worden, mensen zoals Lefebre (die zich zelfmoordde in een Brussels hotel) bijvoorbeeld. Belangengroepen vormen zich, zoals Flag of de invloedssferen van Sabca bijvoorbeeld, om industriële activiteiten te kunnen ontwikkelen in de militaire sector als ‘correspondent’ van buitenlandse ondernemingen. De Navoverbintenissen die ons meedwingen tot een bepaalde modernisering, updating of bijblijven met de moderne ontwikkelingen, verplichten zowel militairen als administratie en kabinetten tot afspraken, contacten, kennis van het terrein op doen.

Als er dan in de politieke wereld een affairistisch klimaat heerst is het danspaar nog sneller gevormd voor de tango…

De wetten van de economie

De kosten voor ‘onderzoek en ontwikkeling’ worden een bijzonder zwaar element in de kostprijsopbouw van wapens, of wapensystemen (tanks, vliegtuigen…). Het gaat ‘m hier vooral om ‘randapparatuur’. Niet het wapen direct is speciaal, maar de computerondersteunde sturing, opspo-rings- en verklikkingsapparatuur. De economische noodwendigheid om die kosten over zoveel mogelijk eenheden te kunnen spreiden krijgt een primordiaal belang. En is het geheel te duur geworden om regelmatig vervangen te worden dan heeft men al heel lang de techniek gevolg van aanpassen, moderniseren, inplanten van dergelijke nieuwe apparatuur in oudere wapensystemen.

Op de ‘open markten’ van de landen zonder complete militaire industrie, speelt de concurrentie het scherpst. Daar schiet het normale mechanisme van het MIC te kort, en zoekt men naar bijkomende middelen om toch een stuk van de markt in te kunnen palmen. Dat brengt enerzijds het systeem van economische compensatie op gang, anderzijds gaat er een poortje open voor smeergeld.

Het weze duidelijk dat het hier niet om geschenken gaat, die betaald worden door de producerende firma. De klant betaalt zelf het smeergeld, dat verdoezeld wordt in bepaalde kostprijselementen. Bij uitstek boekt men dergelijke sommen onder de evoluerende kostprijsitems als ‘koersverschillen’ of ‘materiaalprijsschommelingen’ en ook in allerhande ‘managements- enengineeringsfees’.

Tenslotte wil ik nogmaals op de synergie wijzen van de actoren staat (leger, beleid,  administratie) en wapen-industrie. In dit tijdschrift werd u regelmatig opmerkzaam gemaakt op het gedrag van politici uit de landen met sterke militaire industrie : ze treden eigenlijk gewoon op als handelsreiziger voor hun wapenmakers. Denken we hierbij maar gewoon even terug aan de uitspraken van een Clinton of een Mitterrand in de tijd dat Nederland haar helikoptercontract aan het afsluiten was.