Voorkennis bij een genocide

België in de wereld

Bepaalde Belgische beleidskringen wisten in de maanden die voorafgingen aan de afgrijselijke genocide in Rwanda, eigenlijk bijzonder veel over de voorbereidingen van die gruweldaden, die volgde op het neerhalen van het presidentieel vliegtuig op 6 april 1994. De Belgische regering kreeg daar permanent informatie over toegespeeld door haar ambassade en door de inlichtingendienst van het Belgisch leger, dat de kern uitmaakte van de VN-blauwhelmen eind 1993, eerste maanden 1994. En toch heeft deze ongelooflijke slachtpartij zich onder onze ogen voltrokken. Het had al in De Morgen gestaan dat onze bewindslui door een regelmatige berichtenstroom uit Kigali ingelicht waren over wat er daar op til stond. De eerste reacties waren er van strikte ontkenning. Maar de senaat gelastte de heren Swaelen (CVP), Verhofstadt (VLD), Mahoux (PS) en De Decker (PRL) een rapportering op te stellen om te achterhalen waar de vork aan de steel zat. Het resultaat werd op 7 januari 1997 bekend gemaakt. Het noopte een lucied senator tot de uitspraak: “Met zoveel licht is het nog onmogelijk te ontkennen dat de zon schijnt”.

De rapporteurs (waarin Verhofstadt naar verluidt een zeer dynamische rol heeft opgenomen) waarschuwen echter dat wij de lezing moeten trachten te ontdoen van onze kennis (achteraf) van de gebeurtenissen.

Het rapport heeft verschillende delen, die de rapporteurs telkens volledig opvullen met verslagen en uittreksels uit telexen en berichten die defensie of buitenlandse zaken bereikten. Hieronder krijgt u uittreksels, samenvattingen van bepaalde hoofdstukken.

het anti-Belgisch klimaat

Er was de laatste jaren een bepaalde kritische houding tegenover België bij de Habyarimana-regering, die z’n oorsprong vond in de Belgische weigering om betaalde munitie te leveren aan het bewind, na het uitbreken van de gevechten tussen het toenmalige Rwandese leger en de opstandelingen van het Front Patriotique in oktober 1990.

Na de ondertekening van de Arusha-akkoorden op 4 augustus 1993, intensifieerde deze kritiek mede door de anti-Belgische propaganda van RTLM, de befaamde radio ‘Mille Collines’.

Hierover berichtte de ambassade geregeld aan de Quatre-Bras : extremistische Hutu-bewegingen zijn tegen Belgische militaire aanwezigheid. Het Belgisch leger geloofde echter dat een Belgische aanwezigheid een geruststellende invloed zou hebben op geëxpatrieerden.

De synthese van de verschillende telexen en briefings wordt goed weergegeven door de volgende letterlijke aanhaling in het rapport: “Ngirum-patse en zijn (gewezen eenheids-) partij MRND zijn niet gekant tegen Belgische deelname, ook niet tegen een substantiële betrokkenheid (…) maar de Belgen mogen hier geen exclusieve verantwoordelijkheid dragen. Het is overigens in het belang van de Belgen dat zij niet alleen geëxposeerd worden in geval van incidenten”.

Op 19 november 1993 valt dan de regeringsbeslissing om in het kader van Unamir Belgische troepen naar Rwanda te sturen.

Een telex van 13 januari 1994 spreekt boekdelen. “Een informant, die een vooraanstaande interahamweleider en gewezen medewerker van de veiligheidsdiensten van de president is en die de opleiding van de MRND-jeugdmilities verzorgt en in nauw contact staat met de stafchef van de FAR(=leger,nvdr), onthulde tegenover Unamir het bestaan van geheime wapenopslagplaatsen onder de bevolking, van paramilitaire opleidingen onder jongeren, van de aanwezigheid van rijkswachters in burgerkledij in de door de interahamwe georganiseerde betogingen, van gebruik door de interahamwe van communicatiemateriaal toebehorend aan het leger en van een plan “om Belgische militairen te doden of te verwonden om alzo de terugtrekking van het Belgisch detachement of zelfs van Unamir af te dwingen”. De ambassadeur stelt in zijn bericht aan Brussel dat “deze informatie bevestigt met wat reeds eerder werd vernomen of vermoed” en dat dit alles niet gewoonweg kan “géignoreerd” worden. Hij vraagt om instructies.”

Het anti-Belgische klimaat gaat in stijgende lijn : op 14 maart 1994 meldt de ambassadeur dat de aanslagen steeds gericht zijn tegen het politiek centrum en voornamelijk tegen politici met sympathie voor België. Overigens is het reeds de tweede maal dat zulks gebeurt op het einde van een Belgisch ministrieel bezoek (bedoeld wordt ’t recentste bezoek van L. Delcroix, nadat W. CLaes in februari Kigali had aangedaan).

Radio Mille Collines

In verband met de rol van de radio ‘Mille Collines’ zit in het rapport een reeks berichten over de aard van de uitzendingen. Daarnaast is er nog een belangwekkende telex. Op 31 maart meldt de Belgische ambassade dat de Rwandese minister van defensie, Bizamana, in een onderhoud met de Franse ambassadeur zijn verwondering had uitgedrukt over het ongenoegen dat minister Leo Delcroix bij zijn bezoek aan Rwanda had laten blijken omtrent RTLM, “aangezien zijn eigen partij toendertijd de president had aangemoedigd een eigen vrije radio op te starten die een tegengewicht zou kunnen vormen voor de propaganda van de radio Muhabura (FPR)” (vert.vd red.). De ambassadeur voegt er in een volgend punt aan toe dat “RTLM zelf in een recente uitzending beweerd zou hebben dat de IDC (de christendemocratische internationale) tot haar geldschieters behoort”.

Arusha

De politieke onwil van het toenmalige regime in Kigali om de Arusha-akkoorden uit te voeren, wordt in verschillende telexen van de Belgische ambassade behandeld. Volgens het rapport blijkt uit deze berichten hoe de MRND en President Habyarimana steeds weer opnieuw de druk opvoeren op PL-voorzitter Mugenzi om elk compromis omtrent de overgangsregering af te wijzen, de politieke impasse te laten aanslepen en zo de Arusha-akkoorden te ondermijnen.

Over PL-voorzitter Mugenzi zelf schreef de Belgische ambassade op 20 januari 1994 : “Het is geweten dat hij o.a. in Frankrijk verbleef en er bestaat een vermoeden dat Parijs hem heeft beïnvloed om terug bij Habyarimana aan te sluiten…”

Wapendepots

Het verslag van een Belgische verkenningseenheid van 2 november 1993 geeft reeds het probleem aan van geheime wapen- en munitie-opslagplaatsen onder de bevolking.

“Unamir beschikt nu over voldoende bewijzen over het bestaan van minstens vier geheime wapenopslagplaatsen. De voornaamste “cache” betreft het hoofdkwartier van de MRND zelf in de wijk van Kimihurura. De informant toonde er verscheidene tientallen geweren aan een Afrikaans Unamir-officier die speciaal was aangeduid door generaalDallaire om de informant te vergezellen”. Diezelfde telex (15 jan. .94) van de Belgische ambassade deelde verder mee dat Unamir geneigd is om zo vlug mogelijk een ontdekkingsoperatie naar die wapendepots in te zetten, “omdat zij weet dat deze wapens in de komende dagen zullen verdwijnen in de richting van de Interahamwe en de burgerbevolking”. Na vastgesteld te hebben dat New York het besluit de wapendepots te ontmantelen uitstelt, waarschuwt de ambassadeur “zal de distributie in de komende dagen voortgezet worden met alle risico’s die hieraan verbonden zijn wat betreft de verdere destabilisering van het land”.

Verschillende andere berichten, ook van de militaire inlichtingendienst wijzen op wapenuitdelingen aan de lokale milities.

Milities

Reeds op 2 augustus 1993 spreekt de Belgische ambassade over een nieuw bewijs voor het bestaan van doodseskaders die als doel hebben de opposanten van president Habyarimana fysiek te elimineren.

Op 3 september 1993 bericht een mensenrechtenorganisatie ARDHO (op 6 oktober doorgestuurd naar de Quatre Bras) over commando-opleidingen van de Interahamwe in Gabiro/Gishwatie, Gako en Rwabusoro, de betrokkenheid van diezelfde Hutu-militie bij tientallen incidenten en moordpartijen, en vraagt daarom wapenconsignaties uit te voeren.

De inlichtingendienst van het Belgisch

leger meldt begin 1994 dat in het woud van Nyungwe de paramilitaire opleidingen van de interahamwe plaatsvinden. De briefing meldt dat het belang ervan niet mag overdreven worden. Wel zou er ook een doodseskader bestaan dat net zoals die interahamwe de bescherming zou genieten van plaatselijke autoriteiten.

Informatie van 2 februari 1994 bevat een studie van de inlichtingendienst over de interahamwe waarin naast een lijst van de tientallen aanslagen en moorden gepleegd door deze milities, in detail uitgelegd wordt hoe ze georganiseerd zijn, waar de paramilitaire opleidingen plaatsvinden, wie de opleidingen verzorgt. Ze worden vervoerd door vrachtwagens van de openbare vervoermaatschappij, kunnen gebruik maken van de communicatiemogelijkheden van het Rwandese leger. “Ze hebben de steun van personaliteiten van het voormalig regime die nu nog in functie zijn, en genieten van een praktisch volledige straffeloosheid”, (vert.vd red.) waarbij verwezen wordt naar de medeplichtigheid van de politie en de Rwandese rijkswacht.

In een uitvoerige commentaar wordt er dan nog op gewezen dat het belang van de interahamwe en de resultaten van hun acties nu ook niet moet overdreven worden, gezien eronder de bevolking ook andere tendensen leven, maar dat de bevolking leeft onder de angst van represailles van de milities. Wat de betrokkenheid van het presidentschap en de MRND betreft stelt de studie : “wij denken dat het probleem ontkennen onverantwoordelijk zou zijn, en dat er voldoende vermoedens bestaan om de autoriteiten uit de omgeving van het presidentschap van de republiek en van de MRND-partij hiervoor verantwoordelijk te stellen. De officiële ontkenningen veranderen niets aan dit besluit”.

Genocideplannen

Generaal Dallaire werd op 3 december 1993 ingelicht door hogere Rwandese legerofficieren o.m. dat president Habyarimana een “machiavellistisch plan” heeft ontwikkeld, waarbij “andere gelijkaardige slachtingen in voorbereiding zijn, en die zich naar alle regio’s zullen verspreiden, te beginnen met de streken die een sterke Tutsi-con-centratie kennen (…) dit plan (…) geldt ook voor bepaalde hoge autoriteiten van het land (…)”. Hierbij wordt de naam van Gatabazi genoemd (later inderdaad vermoord op 22 februari 1994). Op 2 februari meldt de militaire inlichtingendienst in verband met de opdrachten van de interahamwe : “Ze zouden met name de opdracht hebben gekregen om alle Tutsi-families te localiseren. Moorden op Tutsi’s zouden voorzien zijn in de zones waar ze geconcentreerd zijn”.

Dat men in de Quatre Bras inderdaad deze telexen heeft gelezen blijkt uit een schrijven van 25 februari 1994 aan de Belgische delegatie bij de UNO in New York, aangaande het mandaat van de Belgische blauwhelmen. “De politieke moorden, de daarop volgende onlusten, de verslechtering in het veiligheids-klimaat, zouden wel eens tot een nieuw bloedbad kunnen leiden.” En nog: “in geval de toestand inderdaad zou verslechteren en vernoemde Unamir-orders in voege blijven, is het voor de publieke opinie onaanvaardbaar dat Belgische blauwhelmen in Rwanda passieve getuigen van volkerenmoord zouden kunnen worden”.

VN-mandaat

De Belgische ambassade in Kigali schrijftop 15januari: “Technischgezien beschikt Unamir over voldoende garanties om een offensief in de richting van deze depots te ondernemen. Zulks zou kaderen met het Unamir-mandaat op voorwaarde dat de operatie samen met de Rwandese rijkswacht wordt ondernomen. Dit ligt wel delicaat vermits volgens de informant de overgrote meerderheid van de gendarmerie geïnfiltreerd is. Nochtans zou het niet helemaal onmogelijk zijn om enkele betrouwbare elementen te selectioneren.(…) Ofschoon een offensief op illegale wapendepots voorzien is in de procedures, wil Unamir niets ondernemen zonder uitdrukkelijke instemming van New York. Op 14.01.94 kwam een andersluidende instructie van de secretaris-generaal. Hij vreest dat de operatie tot escalatie zal aanleiding geven en dat Unamir in een peace-makingscenario zal verzeild geraken (ipvpeace-keeping). (…)”

Kolonel Marchal zou min of meer tevreden zijn geweest over de toepassing van de procedures betreffende wapenconsignatie, aldus de ambassade in Kigali op 23 januari. Wat afwijkt van zijn eigen rapport van 30 januari nochtans, en van een telex van 25 januari ook van de ambassade die meldt

dat “Generaal Dallaire en de speciaal VN-gezant nieuwe instructies aan New York hebben gevraagd met betrekking tot Unamir-optreden”. Ofwel wordt toegezien op een strengere toepassing van de wapenconsignatie, ofwel wordt Unamir stopgezet wat kan uitdraaien in het voordeel van hen die destabilisatie nastreven.

Op 24 februari zond buitenlandse zaken naar de Belgische delegatie in New York over een mandaat-wijziging. Men was zich wel bewust dat “gezien de huidige politiek van de VSA ter zake” een uitbreiding van de operatie uitgesloten lijkt. Het antwoord daarop bevestigt de

moeilijkheden hieromtrent maar stelt dat twee compagnies van het Ghanese bataljon uit de gedemilitariseerde zones naar Kigali zullen worden gebracht.

In een tweede rapport van de VN-secretaris-generaal van 30 maart 1994 wordt er nauwelijks met een woord gerept over het probleem van het mandaat. In elk geval is er nergens sprake van de brief van minister Claes of van de vraag van generaal Dallaire. Het zenden van de 200 Ghanese soldaten had de discussie blijkbaar doen stilvallen.

Tot zover onze selectie uit het rapport.