“Emmanuel” betekent “God met ons”

Israël staat voor een verscheurende keuze

Aan het einde van zijn meesterlijke studie over het “nationalistisch-socialistische” karakter van de Israëlische arbeiderspartij, The founding Myths of Israël. Nationalism, Socialism and the Making of the Jewish State (Princeton, 1898) schrijft de Israëlische historicus Zeev Sternhell: “Inderdaad, vrede is een doodsgevaar voor het ‘bloed-en-bodem’ zionisme, een zionisme dat er niet aan denkt om ook maar één duimbreed van de heilige erfenis van het land van Israël terug te geven.

De joodse kolonisten van Judea en Samaria en hun bondgenoten hebben volkomen gelijk, wanneer ze volhouden dat de erkenning van de wettelijkheid van de eisen van de Palestijnen het einde van een tijdperk inluidt.”(blz. 343) “De joodse kolonisten van Judea en Samaria en hun bondgenoten…” Daarover gaat het: een aantal voornamelijk uit de VSA overgekomen fanatieke orthodoxe joden “kolonizeren” agressief en systematisch de laatste resten van het Palestijnse grondgebied (de westelijke Jordaanoever), dat zij, met een anachronisme van 2.000 jaar “Judea en Samaria” noemen en waarop zij, “with God on their side” een absoluut recht zouden hebben.

Israël is een parlementaire burgerlijke democratie, wat inhoudt dat electorale resultaten er inderdaad een belangrijke politieke rol spelen: zolang de religieuze en extreem nationalistische partijen over voldoende zetels beschikken, om druk uit te oefenen op elke regeringsvorming met de Arbeiderspartij of de Likoed, zullen zij daar uiteraard gebruik van maken.

Daar de ideologie van het rechts-conservatieve Likoedblok dichter bij hen staat dan die van de Arbeiderspartij, zullen zij ook een grotere invloed op een rechtse regering kunnen uitoefenen, zoals sinds juni 1996 het geval is met de regering Netanjahoe. Op het terrein uit zich dat heel concreet in het voortdurende ondergraven van de Oslo-verdragen door onder meer het opdrijven van de kolonizering op de westelijke Jordaanoever, de bouw van exclusief joodse woonprojecten in het Arabische Oost-Jeruzalem en, heel recent, de plannen voor een spectaculaire uitbreiding van Groot-Jeruzalem om zoveel mogelijk joodse kolonies binnen het aan de Palestijnen beloofde gebied aan het in 1967 geannexeerde verenigde Jeruzalem toe te voegen. Daardoor wordt er effectief voor gezorgd, dat de Palestijnse autoriteit er nooit in zal slagen, om een (minimaal) territorium te controleren, waarop een min of meer leefbare ministaat kan worden uitgebouwd. Ofwel worden de Palestijnse gebieden verkaveld in kleine stedelijke enclaves die door exclusief “joodse” wegen, bruggen, tunnels en viaducten fysiek van elkaar gescheiden zijn en op elk moment door Israël kunnen geïsoleerd worden, met alle negatieve economische en politieke gevolgen vandien. Ofwel wordt het “Palestijnse gebied” opgedeeld in drie van elkaar gescheiden territoria: de Gazastrook, een gebied rond Hebron en een gebied rond Nabloes. Ook deze constructie zou van een eventueel door de Palestijnse Raad uitgeroepen “onafhankelijke Palestijnse staat een lachertje maken. De druk die de VSA en de Europese Unie heel waarschijnlijk op Israël kunnen uitoefenen, kan pas ernstig genomen worden, indien deze westerse sponsors bereid zijn, hun morele eisen financieel en economisch kracht bij te zetten, bijvoorbeeld door het verminderen of stopzetten van de jaarlijkse subsidie uit de VSA (ong. 3,5 tot 4 miljard dollar) en door de weigering van de Europese Unie, om producten uit de Bezette Gebieden te importeren, gekoppeld aan een daadwerkelijke steun aan de kwijnende Palestijnse economie. Daar dit echter niet het geval is, lijkt deze “druk” veeleer dode letter te zijn dan echte interventie.

De oorspronkelijke meerduidigheid van het zionistische project

De werkelijke macht van deze ultra-orthodoxen en fundamentalisten, die numeriek nog geen 25 % van de (joodse) Israëlische bevolking uitmaken en dus, merkwaardig genoeg, demografisch niet veel sterker staan dan de Palestijnse staatsburgers van Israël (18 – 20 %) heeft diepe historische wortels. We mogen niet vergeten, dat er al vanaf het begin, naast de officiële seculiere of zelfs a-religieuze leiders van de zionistische beweging, kleine groepen van gelovige, orthodoxe zionisten actief zijn geweest. In tegenstelling tot de streng orthodoxen, die het zionisme als godslasterlijk afwezen en bestreden (“de mens heeft niet het recht, de taak van de verwachte Messias op zich te nemen”), pleitten zij voor een verzoening tussen godsdienst en kolonialisme. Het gaat echter nog veel verder: Sternhell (op.cit.) bewijst overtuigend, dat ook de seculiere socialistische of liberale leiders, leden van de Tweede Alyah (de immigratiegolf van 1904 -1914), naar de bijbelse legitimering en symboliek moesten grijpen, om hun project te kunnen doorvoeren. Eenerzijds waren zij geïnspireerd door de nationalistische emancipatiegedachte (joods zelfbestuur), gekoppeld aan het recht op kolonizering (“een land zonder volk voor een volk zonder land!”), twee ideeën die aan het eind van de vorige eeuw door de meerderheid van de Europeanen begrepen en/of goedgekeurd werden; en anderzijds berustte het zionisme op de religieuze traditie van de goddelijke belofte en het absolute recht op de terugkeer naar dat Beloofde Land, zoals die jaar na jaar aan het einde van het Paasmaal door joden overal ter wereld werd uitgedrukt: “Dit jaar vieren we nog in ballingschap, maar volgend jaar in Jeruzalem!”. Deze combinatie van seculiere en religieuze motieven is succesrijk genoeg gebleken, om de zionisten aan de macht te helpen en de staat Israël te laten ontstaan. De belangen van Groot-Brittannië en, later, de VSA – en met hen het hele westen – verbonden met de schuldgevoelens rond de Holocaust, hebben het proces waarschijnlijk bespoedigd, maar de grote lijnen van de toekomstige joodse staat waren al sinds het begin van de jaren twintig vastgelegd.

Het diplomatieke en militaire succes van deze stichtersgeneratie, die door middel van de Mapai (Arbeiderspartij) en de allesomvattende Histadroet (vakbond, staatsonderneming en sociale zekerheid in één) de nieuwe joodse staat op de wereldkaart brachten en zichzelf en de wereld van het utopisch-socialistische karakter van deze pioniersmaatschappij (de kibboetzen, de drooggelegde moerassen, de tot bloei gebrachte woestijn) konden overtuigen, was ook voor een deel te danken aan het fundamentele compromis dat ze met de religieuze joden gesloten hadden. Er kwam geen Israëlische grondwet, een aantal belangrijke bevoegdheden, waaronder immigratie en de burgerlijke stand, kwamen in handen van de rabbijnen, en de verwarring tussen de godsdientige en etnische voorwaarden van het jood-zijn beschermden effectief het “joodse” karakter van de staat. Deze harmonie werd in 1977 verbroken door de overwinning van de extremistische Menachem Begin en de Likoed op de Arbeiderspartij, waarbij Begin de steun kreeg van zowel de gediscrimineerde Sefardische (Marokkaanse en Jemenitische) joden als van de orthodoxen, die zich steeds meer politiek gingen profileren. De toenadering tussen de ultra-zionisten, erfgenamen van Jabotinsky’s “Revisionisten” en terreurgroepen als de Irgoen en de Sternbendes en de ultra-orthodoxen leidde na de zesdaagse oorlog van 1967 tot de harde kolonistenbeweging van Goesj Emoniem (Het blok van de gelovigen) en de Shashpartij die de herovering van het totale bijbelse “Eretz Israël” als een religieuze plicht beschouwden, het gebruik van geweld niet schuwden en tegelijkertijd een beroep deden op de onvoorwaardelijke steun van de opeenvolgende regeringen. Intussen evolueerde Israël van een “sociaal-democratische” verzorgingsstaat steeds meer naar een kapitalistische maatschappij naar Amerikaans model, met als gevolg een merkbare verzwakking van de “socialistische” ideologie van het Ben Goeriontijdperk en een stijgende invloed van de orthodoxen die dit vacuüm opvulden. De toenemende onverdraagzaamheid van de orthodoxen richtte zich niet alleen tegen de verzuchtingen van de Palestijnen, maar evengoed tegen de seculiere joden die zich tegen dit sluipende fundamentalisme begonnen te verzetten. Deze levensbeschouwelijke tegenstelling werd doorkruist door de strijd tussen de voorstanders van een compromis met de Palestijnen (“land voor vrede”) die vooral te vinden zijn in de Arbeiderspartij, de linkse Meretz en de “Vrede Nu!” beweging en de aanhangers van de harde lijn die van geen toegeving willen weten. Hoewel nog altijd velen van deze “haviken” niet religieus zijn, vindt men in het vredeskamp (de “duiven”) steeds minder orthodoxen. Een uitzondering hierop was de filosoof Jesjajahoe Leibowitz, die zich als orthodox jood mateloos ergerde aan de “godslasterlijke manier waarop de ultrazionisten hun expansiedrang en imperialisme in religieuze termen uitdrukten”, maar zijn visie wordt door de meeste orthodoxen niet gedeeld. Binnen Israël, vooral in de heilige stad Jeruzalem, willen ze de andere joden opnieuw tot het ware geloof en een religieus correcte levenswandel bekeren, desnoods via intimidatie en straatgeweld, en in de bezette gebieden gedragen ze zich als de uitverkoren boodschappers van een onverdraagzame etnische God der Heerscharen die Zijn vijanden met machtige arm verplettert en verdrijft. Ze misbruiken de bijbelse teksten over de op Gods bevel uit te roeien heidense volkeren (Amalekieten en Filistijnen) en bestempelen allen die tot toegevingen aan de Palestijnen bereid zijn als religieuze afvalligen die Gods bevelen ovetreden en daarvoor moeten gestraft worden. Zoals Itzaak Rabin, wat zijn nationale en militaire verdiensten tijdens de Intifada ook mogen geweest zijn. Hun fanatieke logica sluit als een bus: “indien God ons Haifa gegeven heeft, is er geen enkele reden waarom hij ons Hebron niet zou geven”, we hebben met andere woorden een absoluut goddelijk recht op het totale grondgebied van het vroegere Palestina.

De keuze: een moderne democratische staat van al zijn burgers of een joodse versie van het fundamentalistische Iran

Indien Israël, vijftig jaar na de stichting, politiek tot het westen wil behoren en economisch goede betrekkingen met zijn Arabische buurstaten wil onderhouden, moet het eindelijk een democratische staat van al zijn burgers worden, dus ook van de Palestijnen, Bedoeïenen en Druzen binnen zijn grenzen. Dat houdt in, dat er eindelijk een grondwet komt naar westers model en dat Israël daarmee de jure ophoudt, een “joodse staat” te zijn, dat wil zeggen een staat waarin alleen joden volwaardige burgers kunen zijn. Dat mag voor buitenstaanders en een kleine groep verlichte Israëli’s vanzelfsprekend klinken, maar dat zou een zodanige breuk met de hele zionistische voorgeschiedenis betekenen dat het zelfs voor gematigde Israëli’s moeilijk te slikken valt. Deze aarzeling is koren op de molen van de ultra-orthodoxen die zich met man en macht tegen een dergelijke ontwikkeling kanten. Om te beginnen tegen de mogelijke gevolgen van de Oslo-verdragen die logisch op de oprichting van een autonome Palestijnse staat moeten uitlopen, iets wat ten allen priijze moet vermeden worden, daar dit kleine Palestijnse gebied ironisch genoeg nu juist op de plek ligt van het bijbelse kernland (Judea en Samaria). Met een zekere grimmige humor heeft Faisal Husseini, de Palestijnse vertegenwoordiger van Oost-Jeruzalem, voorgesteld om gewoon te wisselen: “neem de westelijke Jordaanoever en geef ons de rest van het land!”, waarmee hij de tragische absurditeit van het hele conflict wou onderstrepen. Het alternatief voor deze moderne seculiere staat is een fundamentalistisch regime, dat in naam van God het hele gebied zou annexeren en de Palestijnen, voor zover ze niet vrijwillig zouden vertrekken, hoogstens als Unter-menschen en dienaren in hun eigen land zou gedogen en de andere joodse bewoners, ook voor zover die niet vrijwillig emigreren, van hun elementaire mensenrechten zou beroven. De kans is reëel dat er, onder buitenlandse druk, binnen afzienbare tijd toch een enigszins aanvaardbare oplossing van het Palestijnse vraagstuk uit de bus komt, maar dat dan de echte tragedie voor de Israëli’s pas begint. En we weten uit de geschiedenis, dat er niets zo ongenadig en wreed is als een broedertwist.

Ludo Abicht