Als de ene havik de andere vangt

De vroegere NAVO topmannen
1952 – 1957        Lord Imay (Groot-Brittannië)
1957 – 1961        Paul Henri Spaak (België)
1961 – 1964        Dirk Stikker (Nederland)
1964 – 1971      Manlio Brosio (Italië)
1971 – 1985      Joseph Luns (Nederland)
1988 – 1994       Manfred Worner (Duitsland)
1994 – 1995      Willy Claes (België)
1995 – 1999        Javier Solana (Spanje)
1999 –                  Gcorgcs Robertson (Groot-Brittannië)

De gewezen algemene secretaris van de NAVO, Javier Solana, de immer lachende havik – ook als er “bij vergissing” mensen tijdens Navobombardementen omkwamen – werd door de Europese ministerraad aangeduid als verantwoordelijke voor de buitenlandse betrekkingen van de Europese Unie.

Deze man was in zijn jonge jaren een anti-militarist, betoogde voor vrede in Vietnam en manifesteerde tegen de aansluiting van Spanje bij de NAVO. De VS. aarzelde niet om deze sociaal-democraat, na Willy Claes aan de top van de NAVO te plaatsen. Hij heeft hun vertrouwen niet beschaamd. Voor hem hadden een Willy Claes, Joseph Luns en Paul Henri Spaak, sociaal democraten, aan wie men eveneens hun anti-militaristische jeugdzonden vergeven had, de dienst uitgemaakt.

Voor   de   job   van   tiende NAVO-secretaris     stonden verschillende mannen in de rij, want voor vrouwen is er op dit niveau geen plaats in Evere.

Zelfs Jean-Luc Dehaene stond op de wachtlijst maar, naar beweerd wordt, werd hij door de Amerikanen afgewezen omdat hij te Europees denkt.

Het is publiek bekend dat de V.S., de sterkste militaire macht uit de NAVO, (80 % van de bombardementen op Kosovo en Joegoslavië was hun werk) bij dergelijke benoeming de doorslag geeft. Omdat het militair opperbevel van de NAVO traditioneel bij de VS. ligt, mag de politieke leider een Europeaan zijn. Maar hij moet de invloed van de VS. kunnen aanvaarden, kortom hij moet bruikbaar zijn.

Nummer één op het verlanglijstje was de Duitse defensieminister Scharping, eveneens een sociaal-democraat. Voor Kanselier Schröder, die met heel wat moeilijkheden worstelt, is de steun van Scharping in zijn regering echter onontbeerlijk.

Wie kon men dan beter kiezen dan een trouwe vriend van de zich rechts opstellende Tony Blair, een uitstekende vriend van de VS.

Een man uit zijn stal, de Britse defensieminister George Robertson, ook een sociaal-democraat, werd naar voor geschoven.

Washington verwees hierbij naar diens optreden tijdens de Kosovocrisis en dacht er ook aan dat dank zij Blair en Robertson de Britten de enigen zijn die een handje toesteken voor de steeds verder gaande bombardementen op Irak.

Javier Solana verklaarde van zijn kant over Robertson “tijdens de Allied Force toonde hij aan dat hij over een krachtig leiderschap beschikt en dit zonder ooit zijn princiepen op te geven”. Maar welke princiepen?

Robertson is een Schot. Zoon en kleinzoon van een politieman. Hij was syndicaal militant in de Scottish TUC (confederatie van Schotse vakbonden). In 1978 werd hij als volksvertegenwoordiger van Hamilton verkozen maar hij bleef achttien jaar in de schaduw. Zoals Blair was hij iemand die zich ongemakkelijk voelde in de Labour in een periode waarin de pacifisten, als voorstanders van de eenzijdige nucleaire ontwapening nog een grote invloed hadden binnen deze formatie.

Op het einde van de jaren tachtig werd hij door Neil Kinnock (een recente Britse commissaris van de Europese commissie) die toen partijvoorzitter was

in het schaduwkabinet opgenomen. Op deze post liet hij zich opmerken door zijn grote mond en zijn brutale tussenkomsten. Blair die zijn optreden op prijs stelde nam hem, na de overwinning van New Labour in 1997, op in zijn kabinet als minister van defensie. Zijn militaire kennis was echter uiterst beperkt. Daar waar zijn conservatieve voorgangers geconfronteerd werden met een parlementair en militair verzet met betrekking tot het verminderen van de legereffectieven wist hij de hoekjes af te ronden. De eerste reacties van de openbare opinie om, na het einde van de koude oorlog eindelijk de legeruitgaven te verminderen, waren afgezwakt en men moest nu eenmaal de NAVO versterken.

Zijn beste prestatie is echter de oorlog in Kosovo waar, volgens zijn beweringen, hij een grote invloed uitoefende op de crisiscel van Downing Street. Alle tegenargumenten werden brutaal naar de papiermand verzwezen.

Groot-Brittannië leverde na de V.S. de meeste vliegtuigen en de meeste treo-pen voor de Balkanoorlog.

In de politieke wereld dacht men reeds dat hij Robin Cook, de minister van Buitenlandse Zaken die aan invloed verliest, zou opvolgen.

Tony Blair heeft er echter de voorkeur aan gegeven om van zijn beschermeling de superman van de NAVO te maken.’

België, Nederland en Luxemburg die bij het onderonsje van de grootmachten niet betrokken werden toen Robertson uitgekozen werd protesteerden eventjes maar gingen natuurlijk de daaropvolgende dag door de knieën.

Inmiddels is Robertson eind augustus in de adelstand, verheven wegens “bewezen diensten”. Voortaan draagt hij de titel “Lord Robertson of Port Ellen”.

André De Smet