De euro: de dictatuur van de munt

het moet een modeverschijnsel zijn…                                “Le Monde”

De euro is een feit. Er gaat geen dag voorbij of de verdiensten van de euro worden de hemel ingeprezen. Er wordt van alles over gezegd. Maar er wordt ook van alles over gezwegen. We geven eerste een overzichtje van de vaak aangehaalde voordelen. Vervolgens laten we de keerzijde van de medaille zien.

Wat men zegt

«De consument zal er wel bij varen», wordt gezegd. Elk bedrijf zal zijn producten in heel Europa kunnen aanbieden zonder zich zorgen te maken over de wisselkoers. De consument krijgt dus veel meer keuze en zal dus telkens het goedkoopste en beste product kunnen kiezen. De fabrikanten zullen hun prijzen en hun kwaliteiten moeten scherpstellen om zoveel mogelijk te kunnen verkopen. Verhevigde concurrentie dus. Als gevolg van die concurrentie zullen de prijsverschillen binnen Europa afnemen en zullen de prijzen ook zakken.

Als de euro een sterke munt wordt zal ze in waarde stijgen tegenover andere munten, zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse dollar. Ingevoerde producten uit Amerika of de rest van de wereld worden daardoor goedkoper.

Een ander vaak aangehaald voordeel van de euro is dat de bedrijven zullen besparen op de transactie- en behan-delingskosten van het geldverkeer in Europa. De consument van zijn kant zal geen wisselkosten meer hoeven te betalen als hij op reis wil en zal veel gemakkelijker prijzen in de verschillende deelstaten met elkaar kunnen vergelijken.

De euro was nodig, zo wordt nog geargumenteerd, om de monetaire chaos te vermijden. De speculatie tegen de Europese munten onderling wordt nu onmogelijk. De toegenomen zekerheid in verband met wisselkoersen, de grotere stabiliteit en de lage rente zullen kleine bedrijven stimuleren om stappen te zetten naar de export.

Bij de voordelen wordt nog vermeld dat de Europese Monetaire Unie en de invoering van de euro als een hefboom functioneren om tot de zo gewenste politieke integratie van Europa te komen.

Wat men niet zegt

De verhevigde concurrentie die in het voordeel van de consument zou uitvallen, heeft natuurlijk ook zijn keerzijde die afgewenteld wordt op de werknemers van de producerende bedrijven. Deze laatsten zullen hun kosten moeten drukken en dus hogere productiviteits-eisen stellen aan hun werknemers. Verhevigde concurrentie leidt ook tot saneringen, fusies en overnames. Dit leidt op zijn beurt tot afdankingen, grotere werkloosheid en dus koopkrachtverlies. Zo evolueren we steeds meer naar een «duale maatschappij»: enerzijds zij die nog werk hebben en aan de bak komen ; anderzijds een groter wordende groep die niet meer aan de bak komt en van steeds verder slinkende uitkeringen moeten leven.

Als de concurrentiestrijd tussen verschillende bedrijven zijn beslag gekregen heeft, staat er voor het overwinnende bedrijf, dat een monopoliepositie verworven heeft, niets in de weg om zijn prijzen opnieuw te laten stijgen.

De groeiende concentratie van bedrijven heeft ook een stijging van het vervoer over de Europese wegen met de ecologische consequenties vandien voor gevolg. Die ecologische kosten zullen vroeg of laat aan de consument doorgerekend worden.

Voormalig Brits premier Margaret Thatcher is nooit een fervent aanhanger van Europa geweest. Dit neemt niet weg dat haar ideeën nu zegevieren en de democratie verliest. Thatcher was voorstander van een Europa dat een vrijhandelszone zou zijn. Alle reglementen die dat belemmerden moesten verdwijnen. Ze heeft steeds gepleit voor een minimale staat en een maximaal vrij spel van de markt. Voor neoliberalisme, met andere woorden. Het is dat model dat nu doorgang vindt. Met de invoering van de euro verliezen de regeringen van de verschillende lidstaten immers een instrument om in het economisch leven in te grijpen. Met een eigen nationale munt kon de nationale bank -op last van de regering – de concurrentiekracht van de ondernemingen beïnvloeden. Ze kon de nationale munt devalueren, zodat de producten uit eigen land in het buitenland goedkoper werden. Ze kon ook de rente verlagen, zodat goedkoper geld kon worden geleend en gemakkelijke geïnvesteerd. De regeringen konden, met andere woorden, een «relancepolitiek» voeren. Nu worden de middelen om zo’n politiek te voeren hen uit handen genomen.

De regeringen en de nationale banken hebben immers geen bevoegdheid over de euro. Die ligt in de handen van Europese Centrale Bank (ECB). De ECB functioneert volgens het model van de Deutsche Bundesbank. Deze laatste voert haar (monetaire) beleid onafhankelijk van de Duitse regering en is aan geen enkele politieke instantie verantwoording verschuldigd. De bankiers en de «markt» zijn dus baas over de euro. «De politiek», de «politici» kunnen niet aan de monetaire politiek raken. Kiezers kunnen regerende politici niet afstraffen door andere politici -die er trouwens ook niets aan kunnen doen – in de plaats te kiezen. Politiek en democratie worden aldus een lege doos. De vergadering van Europese staatshoofden en regeringsleiders hebben dus met de euro en de ECB een nieuw onaantastbare god geïnstalleerd en Wim Duisenberg als zijn hogepriester benoemd.

Welke andere middelen heeft een regering dan nog ter beschikking om de concurrentiekracht van een land te verhogen ? Zij kan laten besparen op de loonkosten. Zij kan de productiviteit laten opdrijven door middel van grotere flexibiliteit. Ze kan belastingsvoordelen aan bedrijven toekennen. Deze minderontvangst voor de staatskas zal ze dan op de gehele bevolking moeten verhalen. Ze kan milieu- en energieheffingen verlagen….

Conclusie : het verlagen van de productiekosten teneinde de concurrentiekracht te verhogen kan alleen maar gebeuren op de kap van de werknemers en het milieu. Zo zijn we op weg naar een Europese Monetaire Unie waarin de lidstaten met elkaar concurreren in steeds minder sociale uitkeringen en steeds minder zorg voor het milieu.

De verdwijning van de nationale munten neemt een stuk bescherming weg en maakt de markt groter. Dat leidt tot verhevigde concurrentie, overnames, fusies… kortom tot grotere en sterkere gehelen. Dat is precies de bedoeling. Want op hun beurt moeten die Europese grote gehelen zich klaar maken voor de volgende stap : in een open wereldmarkt slag leveren met Amerika en Japan.

Maastricht was en is een Structureel Aanpassingsprogramma (SAP)

Zoals schuldenlanden uit de derde wereld door het Internationaal Muntfonds (IMF) structurele aanpassingprogramma’s (SAP’s) opgelegd krijgen, kregen de kandidaten voor de eenheidsmunt de Maastrichtnormen opgelegd. In beide gevallen zijn het richtlijnen om zich aan «de markt» aan te passen. De Maastrichtnormen waren even dwingend als de SAP’s. Net zoals in de schuldenlanden werd heel de politiek er ondergeschikt aan gemaakt. De Maastrichtnormen halen, was jarenlang prioriteit nummer één in ons land.

SAP’s en Maastrichtnormen dwongen tot het saneren van de overheidsfinanciën en tot strikte begrotingsdiscipline. Het gevolg van beide was dat in overheidsuitgaven gesnoeid werd ten koste van openbare dienstverlening. Ook de sociale uitgaven en de sociale zekerheid lagen onder schot.

In derdewereldlanden gaan de SAP’s vaak gepaard met een autoritair wordend regime. Ook in België heeft de regering volmachten (verdoezelend «bijzonder machten» genoemd) gevraagd om de nodige maatregelen te nemen om tijdig de Maastrichtnormen te halen. Bovendien is de verrechtsing sterk toegenomen. Er worden ook instrumenten als artikel 324bis gesmeed die gebruikt zullen kunnen worden om repressie te organiseren tegen «dwarsliggers».

De dwingende eis om de Maastrichtnormen te halen heeft ook geleid tot een averechtse herverdeling. De inkomsten uit kapitaal zijn sneller gestegen dan de inkomsten uit arbeid. Zo is een groter wordende tweedeling in de bevolking ontstaan.

Stabiliteitspact

Ik schrijf in de verleden tijd. Ten onrechte. België is misschien wel voor haar Maastrichtexamen geslaagd en minister Viseur heeft de armen daarvoor bedankt. Maar ook in de toekomst zullen de budgettaire inspanningen verdergaan. We mogen niet vergeten dat België zo snel mogelijk zijn overheidsschuld van 122% van het BNP terug wil brengen tot de vereiste 60%. En ook in de toekomst mag het begrotingstekort van de verschillende landen niet boven de 3 procent uitgroeien. Daartoe hebben de eurolanden zich in een «stabiliteitpact» verbonden tijdens de top van juni 1997 te Amsterdam. Nederland en Duitsland pleiten zelfs voor een norm van maximum 1% begrotingstekort. De Maastrichtnorm is gehaald, maar dat betekent nog niet het einde van de tunnel. Met het stabiliteitpact’ wordt de tunnel in feite verlengd. En krijgen de afzonderlijke staten weinig ruimte voor meer sociale uitgaven.

Die tunnel biedt dus geen perspectief. Ondanks alle beloften zijn het steeds weer dezelfden op wie de last van de concurrentie afgewenteld wordt : de werknemers en de uitkeringstrekkers in het noorden, en de massa’s armge-maakten in het zuiden van deze planeet en het oosten van ons continent.

Tegenover dat pact van de stabiliteit moeten we de standvastigheid van de strijd stellen. Opdat de krachtsverhoudingen op deze wereld langzaam en soms schoksgewijs zouden evolueren. Opdat de geschiedenis ooit een andere loop zou kennen.

Jan Soetewey

Een uittreksel uit het betoog «de dictatuur van de munt» in Kering van januari 1999, het blad van de Christenen voor het Socialisme, Belgradostraat 78, 2800 Mechelen.