De “muiters” van 1917 in de grote oorlog

uit “Le Monde’ Chirac: Hein ? Een hulde aan de muiters? J.M. Le Pen: Hein? Een hulde aan de Senegalezen?

Pas tachtig jaar na het einde van de eerste wereldoorlog werd eindelijk, door een paar regeringsverantwoordelijken, enige aandacht geschonken aan de honderden, de duizenden soldaten die in de loop van de grote oorlog weigerden nog langer als slachtvee te dienen.

Het strekt de Franse premier Lionel Jospin tot eer om op 5 november te Craonne (departement Aisne) waar de uit de oorlog beruchte “Chemin des Dames” ligt, (zoiets als de Dodengang te Diksmuide) de aandacht te hebben gevestigd “op deze soldaten die, uitgeput door de opeenvolgende aanvallen, levend in de modder en het bloed, in wanhoop weigerden zich verder doelloos op te offeren. Het is noodzakelijk dat deze soldaten in naam van de strijd, gefusilleerd als voorbeeld, als gevolg van een discipline waarvan de onmenselijkheid de gelijkenis vertoonde met de hardheid van de strijd, vandaag volledig ons nationaal gemeenschappelijk geheugen zouden integreren” besloot Jospin.

President Chirac en de rechtse partijen, vanzelfsprekend ook Jean-Marie Le Pen, hebben met verontwaardiging op de te Craonne gehouden toespraak gereageerd en dit als een miskenning van het Franse patriottisme aan de kaak gesteld.

Aan de tachtigste verjaardag van het einde van de grote oorlog werd rond 11 november veel aandacht geschonken. Vanzelfsprekend met de traditionele manifestaties en het nodige militair vertoon in aanwezigheid van koningen en ministers waarbij wel hulde werd gebracht aan de weinige overblijvende oudstrijders.

Maar zoals gewoonlijk werden diegene die tegen deze waanzinnige oorlog hadden geprotesteerd en in bijzonder deze die geweigerd hadden verder aan deze slachtpartij deel te nemen dood gezwegen.

De Franse schrijver Henri Barbusse had nochtans reeds, in de jaren twintig, de aandacht gevestigd op het onzinnige van de oorlog en op diegene die gestraft of gedood werden omdat zij aan deze moordpartij een einde wilden stellen.

In de film “De paden van roem” van Stanley Kubrick, naar een roman van

Het lied van Craonne

Tijdens de plechtigheid op 5 november met premier Jospin werd het liod van Craonne gezongen. Dit is een ontroerende klaagzang. een revolutionair lied. die de soldaten in de loopgraven zongen. Het is een aanklacht tegen de oorlog, een veroordeling van de geldmachten die aan de oorlog schatten verdienen terwijl de soldaten hun jonge leven opofferen. De militaire hiërarchie loofde in 1917 één miljoen goud f rank uit en de onmiddellijke demobilisatie aan diegene die inlichtingen kon verstrekken over de auteur(s) van het lied. Zonder enig resultaat echter.

Het is tot heden nog steeds niet bekend wie de tekst en de muziek schreef van dit ontroerende antioorlogslied.

Humphrey Cobb, werd eveneens de betekenis van de inzet van deze “muiters” naar voor gebracht.

Deze film was tot 1976 in Frankrijk verboden.

Ook de film “De mannen die tegen waren” van Bertrand Tavernier werd om dezelfde reden verboden en mocht pas in de jaren zeventig vertoond worden.

Over wat ging het eigenlijk? Na de gevechten aan de Somme en Verdun, waar in 10 maand tijd 700.000 geallieerde soldaten vielen, en wellicht evenveel aan Duitse kant, wilde generaal Robert Georges Nivelle een nieuw offensief starten aan de “Chemin des Dames” over een afstand van dertig kilometer met de bedoeling de frontlijn in te korten, en dit ondanks het scepticisme van de regering.

Het resultaat was verschrikkelijk. Tijdens de eerste week van het offensief vielen reeds 147.000 slachtoffers en in het geheel kwamen niet minder dan 300.000 soldaten om. Er kwam beroering onder de soldaten over deze nutteloze slachting.

Gezien het aantal protesterende soldaten, “muiters” genoemd, weldra opliep van 30.000 tot 40.000 wenste de legerleiding hier met brutaal geweld een einde aan te stellen.

Met haast werden militaire rechtbanken opgericht. Een tiende van de muiters werd gestraft waarvan 1400 met 25 jaar dwangarbeid en 49 ter dood veroordeeld.

De generaal Philippe Petain, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Vichy aan het hoofd stond van een regering die met Hitler samenwerkte, volgde Nivelle als bevelhebber op en liet zonder medelijden de 49 soldaten terechtstellen. Niet zonder reden zegde op 5 november Noël Genteur, de rechtse burgemeester van Craonne, zich aansluitend bij de toespraak van premier Jospin “wat toen gebeurde was de eerste grote misdaad tegen de mensheid”.

Maar niet alleen in Frankrijk, ook door andere landen en andere legerleiders werd met dezelfde brutaliteit te werk gegaan.

De Britse generaal Douglas Haig had, tijdens het offensief aan de Somme, op een dag tijd niet minder dan 20.000 van zijn soldaten opgeofferd. Tussen 1914 en 1918 werden door de Britse militaire leiders 306 soldaten gefusilleerd.

Op 7 november legden zes families van soldaten die in deze  omstandigheden  vermoord   werden   bloemen neer aan het monument van Witehall te Londen. De Britse minister van defensie sloot zich aan bij   de  toespraak  van Jospin  in  Frankrijk  in “drukte zijn spijt uit voor de wijze waarop deze soldaten      behandeld werden” maar weigerde niettemin   hun   posthuum   vergiffenis te schenken.

In Italië, waar officieel 750 soldaten werden terechtgesteld was de minister van defensie Carlo Scog-namiglo,   wel iets moediger. Deze verklaarde op 8 november dat men deze soldaten “hun eer moet terug schenken”. In België werden een honderdtal soldaten ter dood veroordeeld als “deserteur” waarvan er uiteindelijk “slechts” een achttal zijn terechtgesteld.

Voor deze donkere periode uit onze geschiedenis wacht de overheid wel om haar   autokritiek   te   doen. Gelukkig waren er historici, schrijvers en filmregisseurs die de moed opbrachten er de aandacht op te vestigen.

En, na tachtig jaar, hebben enkele politici het aangedurfd deze feiten te veroordelen.

Is het ook niet gepast er de aandacht op te vestigen – wat niemand heeft gedaan – dat Jean Jaurès in de dagen vóór het uitbreken van de oorlog – verklaarde dat het om een imperialistische oorlog ging waar de volkeren niets bij te winnen hadden. Op 31 juli 1914, twee dagen voor het begin van de oorlog, werd hij hiervoor   te   Parijs   vermoord.

uit “Le Monde”

Om zich een beter beeld te vormen over de gruwelen van de “grote oorlog” durf ik aanraden het nieuw museum “Flanders Field” in de Lakenhalle te leper te bezoeken zoals tevens het “Historial de la grande guerre” te Peronne, in Noord-Frankrijk. Beide musea geven een objectief beeld van de waanzin van deze oorlog.

André De Smet

Op het ogenblik dat de tachtigste verjaardag van de oorlog wordt herdacht is het nuttig te weten dat, voor deze imperialistische oorlog door Frankrijk 800.000 mannen uit zijn Afrikaanse koloniën naar het “moederland” werden gesleept om aan de oorlog deel te nemen. De dorpsleiders werden verplicht een bepaald aantal kandidaat soldaten te “leveren”. Zoals in de slaventijd. 600.000 onder hen werden rechtstreeks aan het front ingezet, 81.112 kwamen nóóit terug. De meeste onder hen werden in Verdun en later voor de verdediging van Beims ingezet Drie dagen na 11 november 1918 zaten ze reeds op de boot om hen naar hun thuisland terug te brengen. Men kon ze niet snel genoeg kwijt zijn. Volgende cijfers spreken voor zich zelf. Tussen 1922 en 1942 werd, volgens de krant Le Monde, dooi de Franse regeringen juist geteld, aan 239 Afrikanen, u leest wei tweehonderd negendertig, de Franse nationaliteit toegekend op een toenmalige Afrikaanse koloniale bevolking van 50 miljoen mensen. Ook de Britten sleepten hun “onderdanen” uit de koloniën massaal naar het front.

oudstrijder…

Tachtig jaar na het einde van de eerste wereldoorlog had president Chirac besloten ae laatste overlevende Senegalese soldaat uit de “grote oorlog” te huldigen met het Légion d’Honneur op 11 november. Men kwam te laat. Abdoulye Nüiaye, honderd en vier jaar, overleed op 10 november Ndiaye werd kort voordien nog door de krant “Ie Monde” en de TV-zender France2 geïnterviewd m zijn dorp Thiowor, duizenden kilometer van Verdun waar hij gevochten had. Hij woonde er in ellendige omstandigheden Dit dorp van 1500 inwoners beschikt met over elektriciteit en er zijn slechts vier afgelegen waterputten om Zich te bevoorraden. In totaal heeft h>] vijf vrouwen gehad en drie kinderen. Dertig jaar lang heeft Ndiaye geen frank pensioen of enige compensatie van Frankrijk gekregen Het was pas in 1949 dat hij van Senegalese soldaten die aan de tweede wereldoorlog hadden deelgenomen vernam recht te hebben op twee pensioenen.

Eén als oudstrijder en één als invalide gezien hij aan het front tweemaal gekwetst werd Alles samen trok hij een pensioen van 340,21 Franse frank per maand Veel minder dan zijn Franse lotgenoten De reden hiervan was dat de gewezen Afrikaanse soldaten een pensioen kregen dat vastgelegd was op de waarde van hot geid op de dag van de nationale onafhankelijkheid van hun land. Toppunt is wel dat hij wel een verminderingskaart kreeg voor de Franse spoorwegen. Van net pensioen van Abóoulaye Ndiaye leefden een dertigtal familieleden.

Hij zelf woonde in een krot. Een olielamp boven zijn hangmat en een ttansisior bleken uiteindelijk zijn enig bezit te zijn “Voor zijn gezondheid is het god die zich met grootvader inlaat” zegde zijn kleinzoon die het toch tot onderwijzer heeft gebracht. En met deze is nog maar eens bewezen hoe klein de dankbaarheid kan zijn van een groot land