Fusies: een mode of onvermijdelijk ?

Artikels in kranten hebben weer een reeks nieuwe woorden gevonden: megafusie (monsterfusie), merger-mania (de gekte, de mode om te fusioneren) zijn er zo’n paar. Sommige waarnemers relativeren een en ander en stellen dat er naast de concentratiebeweging er nieuwe middelgrote ondernemingen ontstaan precies in de afgestoten sectoren van multinationals.

Laat ons een en ander even van dichterbij bekijken.

Wetmatigheid

In het kapitalisme is de gemiddelde omvang van de ondernemingen al jaren aan het groeien. Een groot aantal kleintjes worden door de meedogenloze concurrentie van een steeds kleiner aantal supergroten van de kaart geveegd. Deze supergroten beheren een groeiend deel van het kapitaal, van de arbeid, fondsen en productie. Wie niet produceert met een winst die boven het gemiddelde ligt, is vroeg of laat een vogel voor de kat. Daarom zoekt men de kosten te verlagen via delocalisatie, via vermindering van de loonkost en de sociale bijdragen. Om over voldoende middelen te kunnen beschikken in de concurrentiestrijd (middelen nodig voor automatisering van de productie, nieuwe productiepolen, voor strategische reserves, voor nieuwe afzetmarkten) gaan ook groten tot fusie over, om samen beter gewapend te zijn tegenover derden.

De verliezers zijn hun kapitaal kwijt -geheel of gedeeltelijk – maar functioneren nog binnen de nieuwe entiteit als manager of directeur. Anderen verdwijnen van het toneel. Maar deze centralisering en kapitaalsconcentratie doet de middenklasse niet in dezelfde mate verdwijnen. Kleine kapitalisten zoeken andere sectoren op als de concurrentie hun oorspronkelijke activiteit te sterk bedreigt. Ze zoeken een plaatsje onder de zon als leverancier van goederen maar vooral van diensten. Tot ook daar nieuwe concentratiebewegingen zich voordoen.

De concurrentiestrijd zelf dwingt dus tot de keuze groter worden of failliet gaan.

Nieuwe investeringen moeten een grotere winstmarge opleveren, daarom zijn ze ook zo omvangrijk, en kunnen ze alleen maar renderen als de afzet kan groeien, door een concurrent uit te schakelen of door nieuwe afzetmarkten te vinden. Maar ook voor dat laatste moet men opnieuw over grote middelen kunnen beschikken.

De huidige globalisering, die vooral de winsten uit financiële operaties spectaculair heeft doen toenemen, is een nieuwe motor tot fusie en opkopen. Puur financiële aandeelhouders (beleggingsfondsen, banken en dergelijke) eisen in de productie een evengrote winstmarge als op de financiële markten (het zogenaamde global governan-ce). Dit fenomeen versnelt nog de oude beweging van het kapitalisme, met name dat diegenen die onder de gemiddelde winstvoet zitten moeilijkheden zullen ondervinden. Onder meer daarom moest Renault Vilvoorde dicht. Daarom zijn er reorganisaties bij Shell, daarom is het West-Europese staal aan het verdwijnen.

Petroleum

Bekijken we even een van die megafu-sies van de laatste maanden. Mobil gaat samen met Exxon.

De oliereuzen bestaan niet langer, het zijn nu oliegiganten. British Petroleum (BP) kocht Amoco voor 48 miljard dollar; Exxon en Mobil, de twee grootste Amerikaanse petroleumondernemin-gen, gaan samensmelten: 77 miljard dollar. Voormalige reuzen als Chevron en Texaco zoeken naar partners. Ook Europa volgt deze trend; zo kocht het Franse Total zopas Petrofina voor zo’n 13 miljard dollar.

Sommigen zoeken het antwoord op de waaromvraag bij de zeer lage olieprijzen van dit ogenblik. Het is inderdaad zo dat de prijzen het laagst zijn sedert 25 jaar, en kennelijk geeft deze sector de hoop op dat de prijzen op korte termijn zullen omhoog gaan. Nu hebben heel wat petroleumondernemingen de laatste jaren al behoorlijk aan kostenbesparing gedaan, zodat ze niet echt veel verder kunnen afslanken. Als men de

arbeidskost niet meer kan verlagen (door delocalisatie, deregulering, edm) is nog de enige uitweg tot verdere besparingen samensmelten. Volgens de investeringsbank Morgan Stanley Dean Witter is de netto-opbrengst per werknemer bij de groteren – Royal Dutch/ Shell en Exxon (voor de fusie) – bijna 50% hoger dan bij de kleinere reuzen als Texaco, Philips en Chevron. Door de fusie met Mobil zoekt Exxon nieuwe besparingen van 2,8 miljard dollar te bereiken.

Maar een diepgravender antwoord op diezelfde waaromvraag brengt ons bij de winstuitkeringen per aandeel; de laatste 10 jaar hebben de olie-aandelen slechter gepresteerd dan gelijk welk andere industriële groep. Institutionele investeerders, die misschien driekwart van de aandelen bij olie-maatschappijen beheren, reageren op deze aanhoudende situatie door hun geld in andere beleggingen te stoppen. Deze trend zal nog aanzwellen zolang de olie geen hogere opbrengsten garandeert. Mocht de olieprijs bijvoorbeeld het dubbele zijn van vandaag, dan zouden, volgens eigen zeggen, Exxon en BP hun fusies toch hebben doorgevoerd om de opbrengsten te verbeteren.

De beste manier om de kapitaalopbrengsten in de oliesector te verhogen is diversificatie te zoeken buiten de gevestigde markten van Europa en de States, waar de concurrentie het scherpst is. Shell en Exxon hebben een sterke internationale spreiding en doen het beduidend beter dan die maatschappijen die hoofdzakelijk binnenlands zijn gericht. Hoe groter de maatschappij hoe makkelijker grotere risico’s kunnen worden aangegaan, zeg maar in het gebied van Kaspische Zee of in West-Afrika. 6 miljard investeren in de Chinese olie, zoals zowel Exxon als Shell aan het doen zijn, zou een heuse inspanning vergen voor een Texaco, zelfs met z’n 50 miljard omzet, maar is slechts klein bier voor Exxon-Mobil, dat vier keer groter zal zijn.

GS

Bronnen:

Le Monde Economie 8.12.98

Le Monde 2.12.98

The Economist 5.12.98