KOSOVO

Een mengbevolking

Zoals heel veel gebieden in Europa kende Kosovo van in de Middeleeuwen een gemengde bevolking met vooral Serviërs – de honderden aloude kloosters moeten getuigen dat hier de “wieg van de Servische natie” stond – en Albanezen maar ook Walachen, Turken, joden, zigeuners, Kaukasiërs, e.a. volkeren. De ware tegenstellingen tussen de mensen verliepen – en verlopen nog altijd – op klassen-grondslag (landeigenaars, pachters, herders, handelaars, arbeiders…). Maar een vleugje volks-ophitserij werd uiteraard nooit versmaad.

Tot in vorige eeuw was de Balkan beheerst door twee veelvolkenstaten – het Habsburgse en het Ottomaanse Rijk. Het opkomend Servisch nationalisme speelde een grote rol bij de groei naar een Joegoslavische staat, die dan ook na de eerste wereldoorlog tot stand kwam en zo in 1918 Kosovo inpalmde op de historische grond van de grote nederlaag die de Turken daar in 1389 op het Lijsterveld de troepen van de Servische tsaar toebrachten.

Geschiedenis en nationalismen

Dat (autoritaire) Joegoslavisch koninkrijk werd door nationale tegenstellingen verscheurd, waarbij de hoofdstrijd zich afspeelde tussen het Servisch-gerichte bestuur te Belgrado – gesteund door o.a. Frankrijk -, en de dynamische nieuwe Kroatische bourgeoisie – die de steun van Duitsland en Italië had. Hitler-Duitsland viel Joegoslavië binnen en gaf Kroatië – en Bosnië – in bestuur aan de Kroatische Ltetesa-fascisten, die vooral onder Serviërs ware bloedbaden aanrichtten.

Wie Joegoslavië binnenvalt zal het zich heel zwaar beklagen. Van de tien nazisoldaten die naar Joegoslavië gestuurd werden kwam er amper één terug: het verzet was echt erg grondig. En wel omdat het door het hele bewapende volk gedragen werd. Elke burger was soldaat die zijn vaderland tot de laatste snik verdedigde en de capitulatie van de regering was afgedwongen en dus ongeldig – die punten werden na de oorlog onder verzets-, partij- en staats-leider Tito centraal in de grondwet opgenomen.

Na de bevrijding van de nazi’s werd Joegoslavië   een    bondsstaat   van

Servië, Montenegro, Kroatië, Slovenië en Macedonië. En binnen Servië kregen de “veelvolkengebieden” Kosovo en Vojvodina zelfbestuur. Het beleid was uitdrukkelijk gericht op samenwerking tussen de volkeren daarom de gemengde gebieden, gezinnen enz. De economische werkelijkheid was echter dat Joegoslavië in veel grotere mate dan de Oost-Europese landen kapitalistisch beïnvloed was, tot in de economie toe (met het “arbeiderszelfbeheer” bijvoorbeeld), en dat daardoor automatisch de rijkste republieken nog rijker werden en de kloof met de armere gebieden steeds dieper werd.

Euro-imperialisme veroorzaakte oorlog

In de 80er jaren nam duidelijk de invloed toe van de “eigen” bourgeoi-sieën, die bij het uiteenvallen van het socialistisch kamp en van de Sovjetunie zelf in 1990 apart wilden gaan. Nu is het woord “eigen bourgeoisie” allicht minder geschikt omdat het om vertegenwoordigers van buitenlandse belangen gaat, compradoresdus. In 1991 moest en zou de bondsstaat Joegoslavië eraan geloven: onder zware Duitse druk erkende de EU de onafhankelijkheid van Kroatië en Slovenië. De opdeling van Joegoslavië was een dwaasheid waartegen ook in het land zelf een aantal mensen vergeefs streden (o.a. de laatste president Ante Markovic). Opdeling bracht nimmers oorlog naar zowat alle delen van het land. Opdeling stond voor etnische zuivering (het beruchte concept van het “Vlaams Blok’).

Opdeling betekende oorlog in Kroatië. De grenzen waren in 1948 immers her-tekend zodat Kroatië zo’n 10 % Servische inwoners had vooral in de aan Bosnië grenzende Krajina. Maar nu zijn ze allemaal uit de hele Krajina verdreven: zowel Oost (Vuko-var) als West (Knin). Uit het gebied Knin werden toen 600.000 mensen verdreven, duizenden afgemaakt, huizen verbrand – dat haalde toen amper de media omdat er geen AMl/O-propagan-da mee te voeren was. Serviërs in Kroatië vallen nu ruim onder de 8 %-drempel voor vaste zetels in het parlement…

Opdeling betekende oorlog in Bosnië. Een gruwelijke burgeroorlog met méér dan  100.000 doden tussen   “Kroatische” (katholieke), “Servische” (orthodoxe) en “Bosnische” (soms islamitische) Bosniërs. Uit de gegevens die nu vrijkomen blijkt dat de Serviërs de meeste slachtoffers van uitdrijving telden, maar in de lange propagandaja-ren waren zij de enige consequente slechteriken. Nu is er de Servisch-Bosnische republiek naast de Bosnische, die zelf uit twee streng gescheiden sectoren bestaat – de Kroatische (Herceg-Bosna) en de – meest geïsoleerde – “Bosnische” (“islamitische”). Elke sector telt minder dan 8 % “andere” inwoners.

In Servië zelf (dat alleen Montenegro bereid vond om samen nieuw-Joego-slavië te vormen) was in de 80er jaren ook een nationalisme ontstaan als antwoord op Kroaten e.a. Woordvoerder daarvan was de sociaal-democraat Slobaodan die in 1989 voor een miljoen aanhangers verklaarde dat “nooit nog een Serviër bang zou moeten zijn in zijn eigen land in Kosovo” en die het zelfstandig statuut van het gebied Kosovo ophief. De uitdrijving van honderdduizenden Serviërs uit Kroatië en Bosnië moest toen nog komen. En ook in Kosovo zelf zouden nog veel Serviërs weggepest worden – in ruil hadden de Albanese inwoners zelfs geen recht op eigen scholen – tot na de ineenstorting van Albanië uit het niets het “UCK” opdook en ware slachtpartijen onder Serviërs in Kosovo aanrichtte. Met VS-steun, maar dat geldt zowat voor al wat uit Albanië komt.

Voor het Servische volk werd de opdeling van Joegoslavië een ware nachtmerrie. Vele honderdduizenden uit Kroatië en Bosnië verjaagde volksgenoten moesten opgevangen worden. Economisch lijdt het land uiteraard onder de nu al jaren aanslepende Westerse boycot.

Het volk van Kosovo kent al tien jaar burgeroorlog. Kosovo werd als zelfstandige republiek binnen Servië opgeheven – evenals overigens de Vojvodina in het Noorden – omdat het minder belangrijk werd burger te zijn dan wel Serviër. Tot dan toe hadden de Serviërs in dat deel een slinkend bevolkingsaandeel gekend – zowel door hun lager ge-boortencijfer als door afschrikking (de minderheidspositie…). Vanaf dan kreeg de Albanese meerderheid geen rechten meer op zaken als onderwijs in de eigen taal (zelfs het Latijnse alfabet werd verboden), rechtspraak, enz. enz.

De traditionele Kosovo-Albanese woordvoerders (zoals Ibrahim Rugova) hielden het bij “lijdzaam verzet”, met het inrichten van een half-clandestien scholensysteem (daarvoor kwam zowat géén hulp uit het buitenland – maar om de Kosovarenis het de NAVO dan ook nooit te doen geweest) e.a. Maar ook zij werden een mikpunt van het UCK zodra deze plots opdook. Het UCK is een bende die een deel van de verdwenen wapenvoorraad van het

Albanese leger gebruikt, tegen Servische politie maar óók tegen Servische bewoners, in het raam van de nodige etnische zuiveringen voor een toekomstig groot-Albanië. Het Joegoslavische leger en politie zijn dan harder gaan optreden. Pas toen de /V/Al/O-bommen op Joegoslavië donderden zijn ook zij een politiek van etnische zuivering begonnen tegen de Albanese Kosovaren – een zuivering die nu eens goed van pas kwam in de propaganda.

Meteen is hier al een zwakheid aangetoond van elk nationalistisch model: als alle burgers van nieuw-Joegoslavië echt gelijkberechtigd waren geweest, dan had het land beslist sterker gestaan tegen de NAVO-aanvallen. Maar een uitbuitingssysteem als het kapitalisme heeft tweederangsbrugers nodig…

Yvan Grosjean