Liberalisering ten koste van ontwikkeling

De voedselproductie is de afgelopen 10 jaar met één vijfde toegenomen en toch lijden meer dan 800 miljoen mensen honger. De schuldenlast van de derde wereld bedraagt 1.950 miljard dollar. De huishoudens in de VS hebben gezamenlijk 5.500 miljard schulden. De Verenigde Staten hebben een openbare schuld van 5.500 miljard. De gezamenlijke openbare schuld van de 15 Europese staten zou ook 5.500 miljard dollar bedragen. De militaire uitgaven bedragen 780 miljard dollar. En toch blijft men de derde wereld als de grote schuldenaars beschouwen.

Landen uit industriële gebieden voeren een sterke diplomatieke druk uit via internationale instellingen die ze gemakkelijk kunnen controleren zoals: OVSE, VN-Veiligheidsraad, Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Daardoor verdedigen zij de machtsverhoudingen die door hen belangrijk geacht worden.

De Wereldhandelsorganisatie (WTO) die werkt aan de liberalisering van de wereldhandel, organiseert de verdwijning van de binnenlands markten van de   landen   in   ontwikkeling.   Landbouwers in de derde wereld gaan hierdoor failliet en hun faillissement betekent voedselimport vanuit het noorden (de VS en Europa) en invoer van dure afgewerkte producten. De wetten van de vrijhandel worden door het noorden naar eigen goeddunken opgemaakt en uitgevoerd via internationale instellingen zoals IMF, GATT en WTO. De economisch zwakkere landen moeten hun olie, aardgas, rubber, suiker enz. verkopen volgens de dictaten van deze instellingen, zodat in 1998 de inkomens in deze landen met 15 tot 40% zijn gedaald. Minder inkomsten aan deviezen betekenen minder geld om reeds aangegane leningen terug te betalen.

De schuldenlast verplicht de landen uit het zuiden nieuwe leningen bij financiële instellingen aan te gaan. De intrest is dan hoger dan bij de vorige leningen en winsten blijven grotendeels eigendom van het noorden. Tenslotte wordt de kapitaalstroom beperkt en dit betekent dat financiële transacties tussen armere landen moeilijker worden zodat ze afhankelijk blijven van de geldschieters uit het noorden.

Tijdens een bijeenkomst in Keulen op 19 juni 1999 beslisten de regeringsleiders van de acht meest geïndustrialiseerde landen (G-8) tot een vermindering van de schuldenlast, of beter een pseudo-verlichting van de schuldenlast. Enkel de allerarmste landen met de grootste schuldenlast kregen een tegemoetkoming of 41 van tenminste 150 landen die in aanmerking zouden moeten komen. Nochtans hebben de meeste landen uit het zuiden ondertussen reeds viermaal de totale waarde van het oorspronkelijk geleende kapitaal terugbetaald.

Daarenboven is de schuldontlasting die op de top in Keulen werd afgesproken slechts goed voor (in het beste geval) amper 2% van de totale schuldenlast van de derdewereldlanden

De campagne ‘Jubileum 2000’ dient dus verdergezet om de landen van de derde wereld die elk jaar 200 miljard dollar rente moeten afbetalen (dat is zonder de landen van Oost-Europa mee te rekenen) uit het slop te helpen. Zo dient bvb het geld dat bepaalde regeringshoofden persoonlijk gebruikten of plaatsten teruggevorderd te worden, moeten de rentevoeten verlagen en dient de terugbetaling van schulden uit het verleden reëel en voor alle betrokken landen gestopt te worden.

Jean Pierre Everaert

(1)   Le Monde Diplomatique, september 1999