Machtswissel in Libanon

Na 17 jaren burgeroorlog, likt Libanon nog steeds zijn wonden. De heropbouw van het land kost pakken geld. Op politiek vlak blijft het voorzichtig balanceren tussen de verschillende etnische en religieuze minderheden. Bovendien waakt Syrië. Dat land installeerde de nieuwe Libanese president.

Eigenlijk weet niemand goed wanneer de burgeroorlog geëindigd is. De bezetting van Zuid-übanon door Israël en het Zuid-Libanees Leger (SLA) en het verzet daartegen door de Hizbollah, doet sommige waarnemers besluiten dat de burgeroorlog eigenlijk nog steeds voortduurt. Maar over het algemeen dateert men het einde van de burgeroorlog in 1992, het jaar waarin Rafik Hariri, de nieuwe premier wordt. Hariri is politicus, maar vooral ook zakenman en onderhoudt goede relaties met het Saudische koningshuis. Zijn aanstelling moest het vertrouwen in Libanon na de burgeroorlog herstellen, wat aanvankelijk ook lukte. Zes jaar lang zou hij zijn stempel op het land drukken.

Hariri start onmiddellijk met een ambitieus heropbouwprogramma. In de zwaar door de burgeroorlog geteisterde steden worden grootschalige projecten opgezet. Alleen al in Beiroet gaat het om een bouwoppervlakte van 4,69 miljoen m2, zowel renovaties als nieuwbouw. Kostprijs: 35 miljard dollar gespreid over 15 jaar. Een bedrag dat de financiële draagkracht van het land veruit overstijgt. Sinds het aantreden van Hariri is de schuldenberg dan ook gegroeid van 1,8 miljard naar 14,5 miljard dollar eind 1997. Het gemiddelde jaarlijkse tekort op de rekeningen bedraagt sedert 1992 ongeveer 2 miljard dollar terwijl de inkomsten amper 4,5 miljard dollar bedragen.

Slechts een kleine groep, ongeveer 4% van de bevolking, heeft kunnen profiteren van het heropbouwprogramma en is met alle rijkdom gaan lopen. Voor hen heeft de heropbouw alleen maar voor ellende gezorgd. De middenklasse is bezweken en een derde van de bevolking leeft onder de armoedegrens. De werkloosheid ligt tussen 14 en 16% terwijl het land op amper 60% van zijn industriële capaciteit draait.

Hariri vertrouwde de uitvoering van het zogenaamde plan ‘Horizon 2000’ (10 miljard dollar over 10 jaar) toe aan een Conseil pour Ie Développement et la Reconstruction (CDR). Het rapport 1992-1996 van de CDR spreekt boekdelen: de sociale sector (gezondheidszorg, sociale zaken en onderwijs) kreeg amper 486 miljoen dollar op een totaal van 3,8 miljard dollar investeringen over vijf jaar, of 13% tegenover 68% voor infrastructuurprojecten. Regelmatig wordt de instelling in verband gebracht met corruptiepraktijken en belangenvermenging. De CDR wordt geleid door een topman van het zakenimperium van Hariri. Voor de heropbouw van Centraal-Beiroet werd Solidere opgericht, waar vooral zakenvrienden van Hariri in zetelen. Zelf bezit hij een privé-kapitaal van 4,5 miljard dollar, wat evenveel is als het jaarlijkse staatsinkomen. Het is een publiek geheim dat hij fortuin gemaakt heeft via zijn financiële participaties in bouwondernemingen (officieel heeft hij een aandeel van 7% in Solidere).

Hariri wordt een fel verdediger van de vrije markt genoemd. In werkelijkheid vormt het Libanees economisch systeem een oligopolie gecontroleerd door leidende politieke figuren (uit regering en oppositie), een smalle groep van ondernemers, zakenlui en enkele superrijke families. Omdat de lucratieve contracten meer en meer naar machtige belangengroepen gingen verdween het vertrouwen van de investeerders, maar zeker ook van de bevolking.

Hariri weg krijgen was geen eenvoudige zaak. De grondwet die in 1926 onder Frans mandaat tot stand kwam, probeerde het delicate evenwicht vast te leggen tussen de verschillende religieuze groepen. Daaruit groeide de traditie om het presidentschap toe te wijzen aan een Maronitische christen en het premierschap aan een Soeni-mos-lim. Deze machtsdeling wordt tot vandaag gehandhaafd. In werkelijkheid was de macht voor en tijdens de burgeroorlog vooral in handen van de president. Het Ta’ef-akkoord van 1989, dat een einde maakte aan het meeste geweld, veranderde dit. De grondwet werd geamendeerd en de bevoegdheden van de president ten voordele van de premier ingeperkt. Hariri consolideerde die macht nog door de controle te verwerven over de twee belangrijkste kranten, Al-Nahar en Al-Safir en de audio-visuele media onder wie zijn eigen Future-station. De premier was er ook in geslaagd een groot deel van de oppositie op een handige manier monddood te maken en een splitsing te veroorzaken in de Algemene Confederatie van Libanese Arbeiders (GCLW).

De christelijke maronieten en hun traditionele bondgenoten Frankrijk en VS, zagen met lede ogen hoe president Hrawi geleidelijk aan zijn macht liet uithollen. Het was wachten op de Syrische president Hafez Al-Assad die vreesde dat het broze machtsevenwicht in Libanon dreigde verloren te gaan. Libanon werd na de burgeroorlog een vazalstaat van Syrië, dat met een 35.000 sterke troepenmacht, de touwtjes stevig in handen heeft. In een ontmoeting op 5 oktober liet de Syrische president zijn Libanese ambtgenoot verstaan dat zijn dagen waren geteld. Generaal Emile Lahoud zou hem vervangen, hoewel legerchefs grondwettelijk geen president konden worden. Daar werd naar Syrische wens meteen een mouw aan gepast: op 13 oktober werd de grondwet geamendeerd en twee dagen later werd Lahoud aangeduid als elfde president van Libanon.

Lahoud is niet de eerste de beste. Hij kan op vrij grote steun van de verschillende bevolkingsgroepen rekenen en als generaal is hij ook in staat de macht naar zich toe te trekken. Kort na zijn aanstelling, ziet Hariri zich verplicht om ontslag te nemen. De nieuwe premier, Salim Hoss, reduceert meteen het kabinet tot 16 ministers. Met zijn onbesproken kabinet tracht Hoss de buitenwereld te overtuigen dat hij de corruptie en de sociaal-economische problemen te lijf wil gaan. Maar de uitdagingen zijn groot: de Syrische greep op het land, de problemen in Zuid-Libanon en vooral de groeiende schuldenlast en de armoede.

Ludo De Brabander