Over geweld en syndicale strijd

Hij heeft z’n voorstanders en z’n tegenstanders, zoveel is wel duidelijk: hij laat niemand onberoerd. De titels die men hem toebedient gaan van flamboyante vakbondsleider, over rode paus, naar de Stalin van Clabecq. Roberto D’Orazzio is echter vooral een strijdbare vakbondsafgevaardigde, die meent dat de arbeidersstrijd anti-kapitalistisch is, dat men krachtsverhoudingen moet opbouwen en niet zomaar gaan overleggen.

Proces

Twaalf arbeiders-syndicalisten van de Forges de Clabecq en een vakbonder van Renault staan nu terecht in Nijvel op basis van beschuldigingen die gaan over inbreuken op de openbare orde, het gebruik van geweld, het bedrijven van delicten (o.m. diefstal, poging tot brandstichting), verzet tegen de ordehandhavers en van aanzetten tot geweld. Daarvoor haalt men een (nooit toegepast) artikel 66 van het strafwetboek van eind vorige eeuw (1887) naar voor.

Het is precies het gebruik van geweld dat menigeen afstand doet nemen van de syndicale afvaardiging van de Forges. Het lijkt me dus interessant er even dieper op in trachten te gaan.

Geweld

We mogen in dit alles de omstandigheden, het maatschappelijk en sociaal kader van het gebeuren in en rond Clabecq niet uit het oog verliezen. In de allereerste plaats gaat het om het verlies van de job, het inkomen. De strijd voor arbeid betekende hier dus strijd voor het openhouden van de fabriek. Vanuit de Waalse overheid was beslist Clabecq te sluiten. Dat gebeurde terstond, men nam geen enkele maatregel om de hoogovens op een gezonde manier te stoppen. Wat een enorme hypotheek zou leggen op een eventueel heropstarten van de activiteiten. Er was voorafgaandelijk ook geen enkel sociaal luik voor de arbeiders gepresenteerd. Dat is pas achteraf gekomen.

Met andere woorden, de arbeiders stonden voor een achtergelaten fabriek, een faillissement, een verklaring van stopzetting van betaling en een achterstal van betaling van het loon van december ’96. In deze omstandigheden besloten de arbeiders acties te voeren: o.a.een betoging in het centrum van Tubize om de burgemeester om uitleg te vragen, later de grote betoging van 2 februari ’97 (70.000 betogers), en op 28 maart de bezetting van de autosnelweg naar Parijs.

Silvio Mara van de Forges:

Onze problemen  bleven aanslepen. Vier maanden al en er kwam maar geen schot in de zaak. We besloten tot nieuwe publieke acties.  Sommige  arbeiders wilden zoals die van Renault het Zuidstation bezetten. We kozen uiteindelijk voor de autosnelweg. ; De BOB had ons gezegd dat we !van  hel ministerie van  Binnenlandse Zaken maximaal twee uur de autosnelweg mochten blokkeren. We hebben dat aanvaard. We spraken af de uitritten vrij te houden om do automobilisten een uitweg te geven.

Maar eens ter plaatse in Wauthier-Braine heeft de rijkswacht ons aangevallen. Deze provocatie heeft geleid tot de gebeurtenissen waar wij nu voor terecht staan.

Verzet

Het is dus tegen een brutaal structureel geweld (fabriekssluiting, werkloosheid, obstructies in allerlei concrete dossiers) dat er gereageerd werd. De basis was steeds: strijden voor het behoud van het werk. De arbeiders legden zich dus niet neer bij de zogenaamde “fataliteit van de sluiting”. Ze aanvaarden de werkloosheid niet, de uitsluiting, de mi-zerie en de onrechtvaardigheid. De jarenlange strijdbare syndicale ingesteldheid levert actieve burgers af die opkomen voor hun belangen.

Wie zelf ooit actief heeft deelgenomen aan een scherp sociaal conflict weet dat niet alles verloopt zoals de vakbondsafvaardiging het eigenlijk wel zou willen. Hoe dikwijls moeten delegees niet tussen komen om individuen te kalmeren, sommigen hun woede niet te laten koelen op machines of installaties bijvoorbeeld, om groepjes arbeiders te beletten in te gaan op provocaties.

Als dan bij een grote actie als het afzetten van een autosnelweg, de ordediensten – tegen de afspraken in – op willen treden, dat is het niet te vermijden dat sommigen niet kunnen worden weerhouden op de provocaties in te gaan.

Criminalisering

Maar men zoekt in deze processen niet geweldenaars te berechten. Nee. Het inroepen van een wet uit de vorige eeuw, die precies werd ingesteld om vakbondsleiders te treffen, bewijst dat het om meer gaat. Men wil hier een syndicalisme treffen dat door z’n categorieke verwerping van de kapitalistische fataliteiten, nieuwe perspectieven zou bieden aan de arbeidersstrijd. Het feit dat de fabriekinstallaties niet onbruikbaar konden geraken – wat zonder een alert optreden van de syndicalisten een onomkoombaar gevolg was van de onmiddellijke sluiting – maakte een overname mogelijk. Een dat is uitsluitend te danken aan de syndicale strijd voor werk.

Dergelijk syndicalisme breekt met de overheersende stroming binnen de vakbonden die het overwegend op het overleg gooit. Het is een syndicalisme met een sterk politiserende inhoud, die de arbeiders inzicht verleent, en het kapitalisme als ware verantwoordelijke aanduidt. Vanuit de neo-liberale middens kan men de politieke strijd niet aan met dergelijke syndicale politiek, dus probeert men ze te criminaliseren. Het proces in Clabecq wil het strijdsyn-dicalisme treffen.

De problematiek van Clabecq, Levi-Strauss, Renault en de vele fusies vormen een bijzondere uitdaging voor de arbeidersbeweging in haar strijd voor werk. Een echte internationale samenwerking op basis van solidariteit én strijdbaarheid zal meer dan ooit nodig zijn.

Georges Spriet