Wat betekent het door de VS ontdekte UCK ?

Nationale beweging, maffia en deelname in geheime diensten van UCK, de gedachte van een Groot Albanië?

Wat betekent het door de VS ontdekte UCK ?

Dat de VS ten tijde van Rambouillet plots afweken van de bestaande contacten en een specifieke onderhandelingsronde begonnen met UCK-afge-vaardigden, los van de andere ministers, zelfs van de westerse landen, lijkt een verduidelijking waardig. Wat betekent het UCK op het terrein en wat is belangrijk? De groei van het UCK heeft veel te maken met de macht van de ‘clans’ en hun leiders die verdeeld over de ganse wereld (de diaspora) als trafi-canten van geheime diensten allerhande in het Westen functioneren. ‘Het UCK heeft de wapens en ook de macht’, zo redeneerde de VS. ‘Ze hoeven alleen nog de logica van het Westen te aanvaarden’. Hiervoor moest de NAVO een toestand creëren die kon toelaten dat zij een onafhankelijk Kosovo zou kunnen doordrukken. Het was een model dat bij de Slovenen en de Kroaten reeds succesvol gehanteerd werd. Tijdens de Rambouillet-ge-sprekken werd op het hart gedrukt dat het UCK groen licht diende te geven om de NAVO toe te laten bommen af te werpen en raketten af te vuren.

Kort overzicht in de tijd

1980: dood van president Tito (4 mei). Studenten van de universiteit van Pristina eisen een volwaardig statuut voor de republiek Kosovo. Zij gaan op straat en eisen volledige onafhankelijkheid van Kosovo.

1981: opstand in de ganse provincie Kosovo waarbij de studenten zich aansluiten bij de Albaneessprekende bevolkingsgroep. De ‘collegiale’ macht in Belgrado antwoordt met repressie. De militanten van Pristina duiken onder in de clandestiniteit. Tussen 1981 en 1983 worden duizend clandestienen tot zware celstraffen veroordeeld. Degenen die ontsnappen vluchten naar het buitenland of duiken onder in marxistische cellen die in het buitenland contacten onderhouden met de Koso-vaarse maffia in West Europa.

Volgens Interpo’ Albanezen uit Kosovo het grootste doel van de heroïnesmokkel in Zwitserland, Oostenrijk. Duitsland, Hongarije, Tsjechië, Noorwegen. Polen en België. Kosovaren vormen dan ook 14% van de aangehoudingen wegens drugshandel door Interpol.

1982: in februari leggen marxistische militanten, voorstanders van de Albanese dictator Enver Hoxa, in Turkije de basis voor de oprichting van een Albanese republiek. Dit gebeurt na fusie van de communistische partij, de Beweging voor de Bevrijding van Kosovo (gebroeders Gervalla) en de bezette Albanese gebieden, de marxis-tisch-leninistische organisatie van Kosovo (leider Kadri Zeka). De militanten die oorlog willen voeren met Servië zullen zich afscheiden en vormen van dan af de Nationale Beweging voor de Bevrijding van Kosovo. Tussen 1981-1982 doden deze militanten in Brussel 3 Joegoslaven en tussen 1982 en 1984 zijn ze verantwoordelijk voor 9 bomaanslagen in Pristina. De Joegoslaven treden zwaar op: 12.000 Kosovaren, leden van de clandestiene organisatie, worden aangehouden. De broers Gervalla en Kadri Zeka worden in 1983 vermoord door de Joegoslavische geheime diensten. Het wordt duidelijk dat ze banden hebben met de Kosovaarse onderwereld in Bienna in Zwitserland.

1985: nieuwe oprichting van een streven dat anti-Joegoslavisch en pro-en-veristisch is (naar de naam van de voorman van Albanië Enver Hoxa).

1987: uitbouw van de bevrijdingsbeweging door Rugova.

1989: 1 maart wordt de noodtoestand in Kosovo uitgeroepen en op 23 maart zal de grondwet van Servië gewijzigd worden met beperking van het autonoom statuut van Kosovo. Op 2 november worden 2 kaderleden van deze bevrijdingsbeweging door de Joegoslavische geheime dienst in Pristina vermoord.

1990: oorlog wordt geëxporteerd en een splinterbom zal in Zürich het huis van een officier van de Albanese geheime diensten opblazen. Hij was verantwoordelijk voor de begeleiding van de enveristische groep in Zwitserland en Duitsland. Deze Xhavit Haliti wordt één van de zes aanvoerders van het UCK op 13.8.1998 en één van de Albanese onderhandelaars in Rambouillet.

1998: opstand smeult verder.

1999: huidige ingreep in Kosovo.

Structurering en eerste aanslagen van het UCK

Kosovo wordt het slachtoffer van de algehele repressie in Joegoslavië. Nochtans had het geruime tijd kunnen genieten van een soort ‘gedoogbeleid’ met een verkozen maar niet erkende president Ibrahim Rugova. Het volhouden van de reeds 10 jaar durende guerrilla verklaarde hij niet langer zinvol. Het verzet kwam van aanhangers van een groep die marxistisch-leninistische ideeën koppelde aan de gedachte van een Groot Albanië en die de clangerichte aanpak in Kosovo niet schuwde. Kosovo wordt net als Albanië geleid door een stelsel van stamhoofden (clans).

Eind 1992 wordt de stichting van een geheim bevrijdingsleger van Kosovo meegedeeld. Het UCK zou steun krijgen van bepaalde groepen in Washington, Berlijn en Zagreb. President Rugova zal over het bestaan ervan redetwisten en tot 1997 zelfs spreken van provocatie door Servische geheime diensten.

Vanuit Pristina en Zwitserland zal de beweging gedurende drie jaar geduldig werken aan haar uitbouw. Tot 11.2.1996 wordt de organisatie kenbaar via aanslagen tot ze bommen plaatst bij 5 vluchtelingenkampen van Serven afkomstig uit de Krajina. Twee maand later worden in Decani en Pee 8

Vrede – nr. 338 – juli-augustus ’99

Balkan

Servische politiemannen in burger gedood.

Opleiding en uitbouw van het UCK achterban-clanstructuur

De eerste UCK leden worden opgeleid door overgelopen officieren van het Joegoslavische leger en politie van de oorlog in Kroatië en Servië. Vanaf 1996-1997 opent het UCK trainingskampen in het Mirdita massief in het noorden van Albanië. Het beschikt over de openlijke steun van de nieuwe Albanese geheime dienst (SHIK) en van M. Berisha tot diens afzetting einde voorjaar 1997.

Deze president zal zijn geboortegrond, Tropoia, openlijk ter beschikking stellen van de UCK strijders uit Kosovo. In 1996 zal het UCK verder kunnen re-cruteren met de steun van de clans. Door deze stevige organisatie met steunpunten bij de basisbevolking beschikt de organisatie van dan af over een aanwervingsreserve. Het geheime leger richt basissen op in West-Macedonië, waar veel allochtone Albanezen wonen. De dorpen Gostinar, Debar, Velesta en ook Togradec zijn plaatsen waar wapenopslag, voedsel en medicatie worden verzameld. Toch zou de clanstructuur geen garantie bieden voor een democratische uitbouw. Daarenboven lijkt mij dit ook verantwoordelijk te zijn voor het wisselend succes.

Het UCK werkt met snelle interventie-eenheden van enkele honderden man. Zij maken het mogelijk om op 1 jaar tijd 14 aanslagen in Kosovo en Macedonië uit te voeren. De groepen zijn zeer goed ingelicht. Door de betrokkenheid van de clans en via een netwerk worden alle verraders stelselmatig terechtgesteld. Het gaat dan vooral om degenen die informanten zijn bij de Servische geheime diensten. Op 28 november 1998 zal het UCK in staat zijn ongemaskerd en in gevechtskledij deel te nemen aan de begrafenis van één van haar leden in Skenderay.

Het Westen kijkt toe Duitsland steunt actief

Maar het Europese Westen zegt niets als Duitsland het grote aantal Koso-varen actief steunt. Net zoals bij de Duitse steun aan de eerste Kroatische militie heeft de Duitse geheime dienst haar zetel in Tirana en in Rome ingeschakeld om toekomstige kaderleden van het UCK te selectioneren en te trainen.

De stoottroepen van de militaire geheime dienst in Berlijn (Kommandos Spezialkrafte) doen de operationele training en leveren wapens en transmissiemateriaal. Het materiaal is afkomstig uit de ex-stocks van Oost-Duitsland.   Duitsland  levert eveneens

de zwarte uniformen. Met de opstoten in Albanië in 1997 komt het UCK uit de schaduw. De opstandelingen plunderen de wapende-pots van leger en politie en meer dan 1 miljoen wapens worden aan lage prijs verkocht. De verhuis naar Kosovo van dit materiaal van eerder slechte kwaliteit maakt dat het UCK bij de eerste aanvallen van het Servisch leger wordt verslagen.

Nieuwe wapens vergen geld!

Hiervoor worden de maffia in Zwitserland en Duitsland ingeschakeld. De voornaamste geldbron blijft de drugshandel maar ook de valsmunterij, diefstallen allerhande in West-Europa zijn bronnen van inkomsten. In december 1997 vindt de Parijse politie valse facturen waarbij twee grote traidingmaat-schappijen betrokken zijn. Zij worden geleid door Kosovaren. Fondsen worden verder opgehaald en komen terecht in de Alternative Bank te Olten in Zwitserland. Deze laatste wordt vanaf 26 juli 1998 door de justitie geblokkeerd. Sindsdien wordt het geld gewoon in koffers getransporteerd. Op 7 januari 1998 kondigt het UCK aan dat het de oorlog in Macedonië zal beginnen (dit verklaart misschien de moeilijkheden door de politie van Macedonië bij de opname van grote groepen vluchtelingen). Het UCK strijdt voor een groot Albanië en een eerst egroot offensief brengt binnen de vijf maand 30% van het gebied onder “bevrijding”.

Maar in de “bevrijde dorpen” verbiedt het bevrijdingsleger alle minderheden van welke aard ook. Serviërs, Zigeuners, Goran (geïslamiseerde Macedo-niërs) worden zelfs lijfelijk aangepakt. Eind 1998 verschijnt daarenboven een concurrentiële militie. De VS sturen immers aan op een meer volgzame militie. Met geld uit Saoudi-Arabië en met de logistieke steun van Turkije onstaat de Gewapende kracht van de Republiek van Kosovo (FARK) onder de leiding van president Rugova. Het UCK reageert heftig en doodt in Tirana op 18 september 1998 Ahmet Krasnin die het nieuwe leger moet oprichten. Belangrijk hierbij is te weten dat de gevechten aanleiding zijn tot 800 doden en 150.000 ontheemden die ronddolen in de bergen.

Als de VS gezant Richard Holbroocke op 13 oktober 1998 de gesprekken afrondt met pres. Milosevic zal deze tot een stopt het vuren beslissen. Maar terwijl de Joegoslavische troepen langzaam Kosovo verlaten verhoogt het UCK haar provocaties. Het neemt de stellingen in die de Serviërs verlaten hebben en in december hervat de strijd.

Wapens ontbreken niet. Ganse containers varen langs de Adriatische zee naar de haven van Durres die gecon-

troleerd wordt door de lokale maffia’s in samenwerking met het UCK. Andere wapens komen daarenboven onder het mom van hulpgoederen uit Macedonië.

De financiële en militaire mobilisatie van het UCK in West-Europa

Het ganse VS-scenario voor het voeren van een ‘oorlogje’ werd reeds op voorhand vastgelegd. De VS-diplomatie deed niet anders dan dat mogelijk maken.

Er wordt onderhandeld met het UCK op 6 nov 1998 in Kosovo, op 8 nov 1998 in Zwitserland, op 17 nov opnieuw in Kosovo. Begin december in de VS , op 22 en 27 december opnieuw in Kosovo In Rambouillet komt de Albanese delegatie snel onder de leiding van het UCK en meer in het bijzonder van Hashim Thaci verantwoordelijke voor de UCK-inlichtingendienst. Het is dan ook evident dat hij de vorming van een regering onder de leiding van Rugova uiteindelijk zal meedelen. Deze onderhandelaar zou zich nogal voorbarig zelf reeds eerste minister gaan noemen. De delegatie wordt echter versterkt door de opname op 24.02.1999 van M. Suleyman Silemi die behoort tot één van de belangrijkste clans en daarnaast worden nog 7 andere personen opgenomen.

Het hervatten van de gesprekken rue Kleber op 15.3.1999 waren dan een maat voor niets en op 22.3.1999 wordt Joegoslavië voor het eerst gebombardeerd. Het UCK die hier een gedroomde kans zag botste met de realiteit van de actie van het Joegoslavische leger. Kosovo wordt bevolkingsarm gemaakt en de populaire steun van de verzetsgroep valt weg.

Eén maand later worden UCK-brigades in het noord-oosten en in het zuiden van Kosovo verpletterd. Aan de grens met Macedonië duiken honderden vluchtenden ongewapende UCK-militairen op.

De VS/NAVO interventie is echter niet voorbij en men kan zich de vraag stellen over wat op 6 en 7 april gebeurde. NAVO-helikopters landen in het kamp Blace en nemen van hieruit 90 mannen weg die ze naar Petrovec, de vliegha-ven van Skopje brengen. Men weet niet waarheen ze verder gebracht werden. Weggedrukt uit een groot gedeelte van Kosovo gaat het UCK zich terugtrekken in het noordwesten van de provincie, aan de grenzen met Montenegro en Albanië.

Het UCK probeert daar haar stellingen te behouden wachtend op de NAVO soldaten.

Jean-Pierre Everaert

Dit artikel is een samenvatting van een

artikel dat verschenen is in

Le Monde Diplomatique, mei 1999