Burgeroorlog in Soedan: oorzaken en achtergrond

De hongersnood bedreigt grote bevolkingsgroepen in Zuid-Soedan. Een van de oorzaken die wordt aangeduid betreft de burgeroorlog. Schematisch hoor je dan steeds dat het om de tegenstelling gaat tussen islam enerzijds en christendom en animisme anderzijds. In deze bijdrage wordt er wat dieper gegraven. U krijgt, een stuk historiek tot zowat op de vooravond van de huidige crisis.

Geschiedenis

De Noord-Zuid opdeling van Soedan kwam na de Egyptische verovering in 1821-1823 die de gebieden in het zuiden openstelden voor handelaars. De islamitische leiders van het noorden breidden hun macht uit naar het zuiden van waaruit ze slaven importeerden voor hun legers en voor de internationale slavenmarkt. De slavenhandel vernietigde de onafhankelijkheid van de Zuid-Soedanese volkeren. In 1898 werd het Engels-Egyptisch condominium ingesteld. Sindsdien kunnen we spreken van Soedan met haar huidige regio’s en grenzen. De Britse koloniale periode creëerde een verschillende ontwikkeling tussen Noord en Zuid. Het noorden werd geregeerd via lokale wetten gecombineerd met islamitische wetten (Sharia). In het zuiden regeerden de Britten via de clanleiders die heersten volgens traditionele wetten.

Door nadruk te leggen op de clanwaarden werd de ontwikkeling van het gebied verwaarloosd. Onderwijs en economie kenden geen opgang en de handel bleef in handen van Noord-Soedanese handelaars. Terzelfdertijd verzetten de Britten zich tegen de Egyptisch eenheidsgedachte die eenheid onder de Nijlvolkeren nastreefde door Caïro en Khartoum politiek te verbinden. Het gevolg van dit Brits verzet was een beleid van gesloten bebieden dat elk contact tussen Noord en Zuid verhinderde.

De eerste burgeroorlog 1955-1972

In augustus 1955 deden er zich een reeks muiterijen voor bij de zuidelijke politie en troepen van de Equatoria-provincies: het begin van de burgeroorlog die tot 1972 zou blijven duren. Vijf maand later, d.w.z. 1 januari 1956, werd Soedan onafhankelijk. Het noorden kende een sectaire islamitische dominantie en het zuiden was politiek zwak georganiseerd. Dit leidde tot een militaire regering (het regime van generaal Aboud) in 1958. Hij bleef met burgerlijke steun aan het bewind tot 1964. In deze periode werden verschillende guerrillagroepen gevormd, die de zelfbeschikking van het zuiden beoogden.

In 1964 was de algemene ontevredenheid in het noorden met de escalerende oorlog in het zuiden zo groot, dat het militaire regime werd vervangen door een parlementair bewind. Er werd een rondetafelconferentie met alle partijen gehouden in 1965, maar men kwam tot geen oplossing voor het probleem van het zuiden. De Umma partij, samen met de Democratische Unie en de Moslim Broeders riepen toen op voor een unitaire nationale regering zonder regionale bevoegdheden voor het zuiden. Meteen wilden zij ook een islamitische staat installeren. De Grondwetgevende Vergadering slaagde in 1968 er niet in een grondwet vorm te geven. Noordelijke partijen ruzieden over de wijze waarop het land moest worden geregeerd, en een oplossing voor het probleem van het zuiden kwam niet dichterbij. De zuidelijken werden het wachten moe waardoor de burgeroorlog zich over de drie zuidelijke provincies kon verspreiden. Op 25 mei 1969 stelde de militaire coup onder leiding van Nimery een einde aan de tweede democratische periode van Soedan. De grondwetgevende vergadering werd ontbonden, politieke partijen verboden en een seculiere (socialistische) staat werd afgekondigd met regionale autonomie voor het zuiden.

Addis Abeba Overeenkomst 1972

In 1971 werden er onderhandelingen aangevat tussen het Nimery-bewind en de Zuid-Soedaanse Bevrijdingsbeweging (SSLM) die gevormd was in 1970. In 1972 dan ondertekenden regering en zuidelijke leiders de genaamde Addis Abeba Overeenkomst. Hierin werd een regionale regering voor het zuiden gecreëerd, dat nu als één gebied werd beschouwd met regionale autonomie. Enkele kleinere groepen waren het daar niet mee eens en wilden een afscheiding van het zuiden. Ze vluchtten naar Ethiopië waar ze lang verbleven. Deze overeenkomst bracht een einde aan de burgeroorlog, en de regio kende vrede tot in 1982. Deze Overeenkomst richtte een Regionaal Parlement op met wetgevende en financiële macht, en een soort regionale regering de “High Executive Council of the South (HECS)”, verkoos een president en was verantwoordelijk voor intern beheer en veiligheid. Delen van de rebellenlegers werden opgenomen in het nationale leger, de politie en de administratie. De praktijk van de centrale regering, echter, was er een van beslissen zonder samenspraak, en de politiek qua onderwijs en economische planning bracht de regionale autonomie in gevaar. Daarenboven bleef de streek geconfronteerd met financiële afhankelijkheid. Deze Addis Abeba Overeenkomst vormde een goede basis om het probleem van het zuiden op te lossen, maar de uitvoering ervan, het niet naleven van afspraken, en nieuwe ruzies en conflicten tussen zuidelijke groepen uit de Equatoria-provincies en die uit de Nijlstreek, hinderden het vredes- en verzoeningsproces.

Interne verdeeldheid in het zuiden

De eerste regering van het zuiden stond onder leiding van Abel Alier, een prominent rechter en jurist die een belangrijke rol heeft gespeeld in de politiek van Zuid- maar ook van Noord-Soedan. Er werd vooruitgang gemaakt qua administratieve structuren en regeringsinstellingen. Veel zuiderlingen meenden echter dat deze vooruitgang te traag verliep om de onderontwikkeling van het zuiden aan te kunnen pakken. In 1978 werd dan Joseph Lagu verkozen, een legerofficier die voor 1969 met Nimery had samengewerkt. Hij was een goed redenaar, maar een minder begaafd politicus: administratief beheer, politieke behendigheid waren niet z’n sterke kanten, en velen keerden zich van hem af. In 1980 verkoos het nieuwe parlement opnieuw Alier. In deze tijd stelde men een groeiende kloof vast tussen de regionale regering van de Nijlvolkeren en politici van het Equatoria-gebied. De onenigheid over de regionale grenzen, de verdeling en toewijzing van de minerale rijkdommen en olievondsten, voedde een gevoelen van algehele onrust in het zuiden. Bepalingen uit de overeenkomst, en de machtsverdeling met een overwicht voor de Nijlvolkeren in het leger en de administratie hebben in de periode 1972-1977 tot muiterijen geleid. Nimery ontbond het nationale en regionale parlement in 1981 en organiseerde nieuwe verkiezingen waarbij een nieuwe administratieve verdeling van Soedan werd voorgesteld. Zuiderlingen beschouwden dit als een achteruitgang t.o.v. de Addis Overeenkomst en de polarisering bracht een tweede burgeroorlog teweeg.

De tweede burgeroorlog

Tussen 1972 en 1977 waren er verschillende muiterijen, en de muitende eenheden staken de grens over naar Ethiopië, waar ze hun krachten bundelden met kleinere groepen die gekant waren tegen de Addis Abeba Overeenkomst en een afscheiding van het zuiden wensten. Ze kregen steun van het Mengestu-regime als weerwraak voor de Soedaanse steun aan Erithrea en de anti-Dergue groepen. Noordelijke troepen werden naar het zuiden gestuurd in 1982, en het gewapend conflict laaide in verschillende regio’s weer op begin 1983.

Het feit dat de regionale autonomie geen stabiliteit voor het zuiden had gebracht, de schendingen van de Addis Overeenkomst door Nimery door in 1983 aan te kondigen dat islamitische wetten zouden gelden, zetten nog meerder zuidelijke groepen tegen Khartoem op. De tweede burgeroorlog werd een feit, en spreidde zich over grote delen van het land uit.

Muitende legereenheden en Anya Nya II krachten (genaamd naar de oppositiekrachten uit de eerste burgeroorlog) stichtten in buurland Ethiopië in 1983 het Soedaans Volksleger voor Bevrijding (SPLA), met haar politieke vleugel de Soedaanse Volksbeweging voor Bevrijding (SPLM). Er waren vele onderlinge gevechten tussen de SPLA en afscheuringsbewegingen, die meer voor een complete secessie waren dan voor een herstructurering van het zuiden. De dissidenten, meestal Nuer en leden van Anya Nya II, werden verslagen en hun leiders sneuvelden in de gevechten.

De oorlog in het zuiden, een geruïneerde economie en hongersnood tezamen met een steeds strengere toepassing van de islamitische wetten leidde tot politieke onrust in het noorden. Deze samenloop van factoren bracht Nimeri ten val in 1985. Er kwam dan een Militaire Overgangsraad die een bur-gercabinet aanduidde. Deze nieuwe regering maakte een einde aan Nimeri?s permanente grondwet van 1973, maar behield de islamitische wetgeving. De SPLA weigerde deze militaire raad te erkennen en beschouwde het als een voortzetting van het Nimery-regime.

Op een bijeenkomst in 1986 tussen de SPLA en de National Alliance, een coalitie van vakbonden en anti-Nimery politieke partijen, werd een 8 punten programma overeengekomen. Het ging om het einde van noodtoestand, intrekking van alle wetten die de vrijheid verhinderen, instellen van een werkelijk staakt-het-vuren, vorming van een regionale regering in het zuiden met SPLA en SPLM, intrekking van alle militaire pacten met andere landen, en een grondwetgevende conferentie moest de belangrijkste geschilpunten bespreken tussen de partijen, en een werkwijze vinden hoe Soedan kan worden geregeerd.

Bij de verkiezingen van 1986 kwam een moslimcoalitie aan de macht in Khartoem onder leiding van Sadig al-Mahadi. Door de kracht van de zuiderlingen moest hij aanvaarden dat de zuidelijke regio één geheel vormde. Sommige islamitische groepen verzetten zich hiertegen, omdat ze van oordeel waren dat een economisch zwak en afhankelijk zuiden makkelijker zou kunnen worden geïslamiseerd. Vele noorderlingen blijven het zuiden verbinden met heiden-slavendom en dienst-baarheden, terwijl dit precies een van de redenen is waarom men in het zuiden zich zo afzet tegen de sharia-wet-ten. Ze vrezen met name dat de uitbreiding van de islam naar het zuiden de culturele waarden en tradities zal bedreigen die nu verbonden zijn met hun tribale religies, en dat racisme vanwege de noordelijke islamieten hen in hun eigen land in een ondergeschikte positie zal dwingen.

De SPLA verhuisde haar hoofdkwartier van Ethiopië naar het Boma-plateau in 1986, waardoor ze boven de oostelijke Equatoria troonden, en waarmee hun operaties konden uitzwermen in de zone van de Blauwe Nijl en de Kordofan provincie. Ondanks sporadisch succes van het leger slaagde de SPLA erin om tegen 1988 een groot deel van de grensstreek met Ethiopië te bezetten, alsook een groot gebied in het centrum van het land. De gevechten SPLA tegen regeringsleger maakten een betrekkelijk aantal militaire slachtoffers, terwijl het aantal burgerslachtoffers zeer hoog was. De regering van Khartoem zette in haar strijd tegen de SPLA Arabische militanten in, die ze bewapende, maar niet betaalde.

Gevolgen van de oorlog

De gevolgen van de oorlog zijn in gans het land voelbaar. Vele mensen uit het zuiden werden ontheemd. Meer dan een half miljoen mensen zijn gedood, en anderhalf miljoen vluchtten naar het buitenland. Het aantal interne vluchtelingen in het land draait rond het miljoen. De spreiding van de oorlog, activiteiten van de militanten groepen en het regeringsleger veroorzaakten voedseltekorten en hongersnood over gans het zuiden. De regering in Khartoem onderschatte of ontkende de omvang van de problemen, wat haar beschuldigingen opleverde een genocide op het zuiden te organiseren. De pogingen van internationale hulporganisaties om het voedsel te verdelen faalden grotendeels. Wereldwijde aandacht voor de omvang van de ramp in het zuiden en de diplomatieke druk van internationale organisaties duwden regering en SPLA aan de onderhandelingstafel.

Er kwamen vredespogingen van de Democratie Unionist Party en ook van de Umma-partij naar de SPLA toe. Men stelde voor de noodtoestand op te heffen als voorbereiding op een staakt-het-vuren, alsook de islamitische wetten. Maar het Nationaal Islamitisch Front hield dit alles tegen. Het Front ging zover een militaire coup te organiseren die op 30 juni 1989 lukte, en generaal Al-Bashir met een 15-koppige junta aan de macht installeerde. Ze wilden een islamitische staat, en verklaarden alle voorgaande vredesakkoorden en -inspanningen ongeldig. Maar ook hun pogingen om een oplossing voor het zuiden te vinden kenden geen succes, en de oorlog escaleerde. De huidige regering blijft trouw aan de instelling van een islamitische staat, en een dergelijke politiek heeft maar weinig kans om tot vrede te leiden in Soedan.

Mohamed Kabbar

Soedaans academicus, Gent, augustus 1998