Oliemultinationals nog maar eens op strooptocht

Tsjaad – Kameroen

In het zuiden van Tsjaad willen drie westerse oliemaatschappijen olie ontginnen. De manier waarop de zaken worden aangepakt lijken een herhaling van wat zich in Nigeria afspeelt. Het land is net als Nigeria politiek instabiel en wordt gedomineerd door het islamitisch noorden dat op voet van oorlog leeft met het animistische en christelijke zuiden. Bovendien is de regio waar het olieproject gepland is de graanschuur van het land, met alle gevolgen voor de voedselvoorziening. Voor het transport is een oliepijplijn gepland die eindigt aan de kust van Kameroen. Ook hier zijn er heel wat sociale en milieurisico’s aan verbonden. De Wereldbank speelt in dit alles een belangrijke rol.

Het consortium dat gevormd wordt door drie belangrijke oliemultinationals, Exxon, Shell en Elf, wil drie olievelden ontginnen in het Doba-bekken, in het zuiden van Tsjaad. De productie wordt geschat op ongeveer 225.000 barrels per dag (1 barrel = 159 liter). Voor het transport van de olie is doorheen buurland Kameroen de aanleg van een 1.100 kilometer lange pijplijn voorzien. Op diverse plaatsen zullen pomp- en opslaginstallaties worden gebouwd, evenals de constructie van 500 kilometer wegen. De kosten van het hele project worden op 3,5 miljard dollar geschat.

Politieke problemen

Al meer dan 30 jaar heerst er in Tsjaad een regelmatig opflakkerende burgeroorlog tussen het overwegend islamitische noorden en het animistische en christelijke zuiden. President Idriss Débry kwam in 1990 aan de macht met de steun van Frankrijk. Débry heeft af te rekenen met de oppositie in het zuiden, waarvan het centrum gelegen is in Doba, plaats waar het olieproject is gepland. In de regio opereert de FARF (Forces Armées de la République Federale), die onder leiding van Laokein Bardé strijdt voor een federale staat. In oktober 1997 schond de regering een vredesakkoord dat een half jaar eerder met de FARF was afgesloten. Toen regeringstroepen de grootste zuidelijke stad Moundou binnenvielen, kwamen  bijna  honderd  mensen  om.

Het leger van Débry is voor een groot deel samengesteld met leden van zijn eigen etnische groep. Het wordt door de bevolking van Tsjaad gezien als de belangrijkste bron van onveiligheid. Het olieproject zal de spanningen doen toenemen. Te meer daar de oliemultinationals volgens het weekblad Jeune Afrique 2.000 gewapende huurlingen willen inzetten om de oliepijplijn en de olie-installaties te bewaken.

Wereldbank

Voor het olieproject is de steun van de Wereldbank onmisbaar. De betrokkenheid van de instelling zorgt immers voor de broodnodige verzekering tegen politieke risico’s en moet kredieten van andere financiële instellingen lokken. Van de Wereldbank verwacht men een inbreng ter waarde van 4,3 miljard fr. voor de financiering van de pijplijn en nog eens 3,6 miljard fr. voor het winnen van de olie zelf. Volgens de Wereldbank zal het project in belangrijke mate bijdragen tot het wegwerken van de armoede in zowel Tsjaad en Kameroen. Tsjaad zou kunnen genieten van belangrijke olie-inkomsten (ongeveer 4,2 miljard dollar) terwijl Kameroen kan rekenen op royalty’s (60 miljoen dollar jaarlijks) verbonden aan het olietransport via de pijplijn. Maar in beide landen is het alles behalve vanzelfsprekend dat de opbrengsten van de oliewinning de bevolking ten goede zullen komen. Voor Tsjaad voorziet de Wereldbank dat de olie-inkomsten in een ontwikkelingsfonds terechtkomen. Het geld moet door de regering gebruikt worden voor programma’s die de armoede wegwerken. Maar het is de regering van Débry zelf die alleen beslist hoe de fondsen zullen worden aangewend. Tot nog toe heeft Débry weinig blijk gegeven zich te bekommeren over het wegwerken van de armoede. In andere gevallen (bvb het waterproject in Lesotho) is al gebleken dat de fondsen zelden naar de getroffen lokale bevolking gaan en dat ze een instrument zijn voor diegenen die de politieke macht uitoefenen. In het verleden werd overigens het management van de schatkist op advies van de donors, enkele jaren toevertrouwd aan het Zwitserse bedrijf Cotecna, om te vermijden dat de president ongecontroleerd toegang zou krijgen tot de financiën.

Kameroen

Kameroen is al langer een olie-exporterend land. Het land werd destijds door de Wereldbank gerangschikt bij de gemiddeld hoge inkomens in Afrika. Als gevolg van een economische crisis in de regio is de munt FCFA in 1994 gedevalueerd. Kameroen zakte daardoor lager op de rangschikking en kwam tussen de landen met een laag inkomen te zitten. Alleen al in de hoofdstad Yaoundé betekende dit een aantasting van de koopkracht met 25 tot 30 procent. Nochtans exporteert Kameroen al geruime tijd allerlei grondstoffen. Probleem is dat de exploitatie en de verkoop er van zich in privéhanden bevinden. De bevolking krijgt amper iets te zien van de inkomsten uit de export van olie. Ook de inkomsten van de verkoop van hout gewonnen uit het tropische regenwoud gingen naar de privé-houtbedrijven en hun vrienden in de regering, terwijl de sociale en ecologische kosten van de houtkap werden afgewenteld. Vandaag zit Kameroen met een torenhoge buitenlandse schuld. Volgens de Wereldbank kan de pijplijn inkomsten genereren waardoor de schulden kunnen worden afgelost. Nog volgens de Wereldbank zal de pijplijn zorgen voor 600 jobs. Dat is nochtans een peulenschil vergeleken met de hoogte van de geplande investeringen. Die paar jobs wegen ook niet op tegen de gevolgen op sociaal en milieuvlak en het te verwachten verlies aan jobs in de landbouw.

Sociale en milieurisico’s

De 1.100 kilometer lange pijplijn zal door een ecologisch fragiel regenwoud worden aangelegd, met inbegrip van een regio waar pygmeeën leven van jacht en voedselverzameling. Een missie van  de  Nederlandse vereniging Milieudefensie naar Kameroen, stelde vast dat de mensen die langs het geplande traject van de pijplijn wonen niet geraadpleegd waren. Sommigen zagen aan de vernielingen van hun landbouwgrond dat de pijplijn kennelijk door hun land zal lopen. Mensen die amper kunnen lezen of schrijven moesten hun handtekening zetten onder een verklaring om compensatie te krijgen. Daarin stond dat ze af zouden zien van verdere claims!

De olie van Tsjaad is van lage kwaliteit, bevat veel zwavel en is vrij dik. Om de olie door de pijplijn te laten lopen zal het nodig zijn om de leiding en de pompen te verwarmen. Het verwarmen en het hoog gehalte aan zwavel verhogen de kans op corrosie van de pijplijn. Een studie schat de detectiecapaciteit van lekkende olie, zelfs met de meest geavanceerde technologie, op 0,002 procent. Voor de pijplijn door Kameroen betekent dit dat dagelijks 7.570 liter olie zal ontsnappen zonder dat het ontdekt wordt. De olielekken zullen het grondwater zwaar belasten met onder meer zware metalen.

Elf

De Franse oliemaatschappij Elf is zowat instrument voor de politiek van de Franse regering op verschillende plaatsen van Afrika. Het voormalige hoofd van de multinational, Le Floch-Prigent, die in Frankrijk terechtstaat op beschuldiging van corruptie in Frankrijk, heeft intussen bevestigd wat al dikwijls door waarnemers is gerapporteerd: Elf had de hand in de machtsovername van president Bongo in Gabon en was betrokken bij de machtswissel in Congo-Brazaville. In Kameroen zit Biya in het zadel dankzij de steun van Elf. Le Floch-Prigent heeft zijn rol bij de voorbereidingen van de pijplijn omschreven als “het discreet overtuigen van de Amerikanen om de pijplijn door het Franstalig gedeelte van Kameroen te laten lopen”. Het is uit dit gedeelte dat Biya stamt, terwijl het Angelsaksische gedeelte het bastion is van de oppositie. De reeds bestaande olie-export wordt nochtans vanuit dit Angelsaksisch gedeelte geëxporteerd. Het traject zoals de Fransen hebben gepland, moet uitmonden in Kribi, een haven aan de Atlantische kust, vanwaar de olie verder zou worden geëxporteerd. Kribi ligt tussen twee nationale parken, Campo en Douala Edea waarin verschillende bedreigde diersoorten huizen. Het geniet alleen al op ecologische basis de voorkeur dat de nieuwe olie eveneens via het Angelsaksische traject zou worden getransporteerd in plaats van nieuwe gebieden bloot te stellen aan milieuschade. Maar er is meer. Volgens de Franstalige publicatie La lettre du Continent ziet het Franse leger in de pijplijn en de er langs lopende weg een manier om het zuidelijk gedeelte van Tsjaad, in geval van crisis, gemakkelijk te bereiken. Dit zou veel moeilijker zijn indien het traject doorheen het Engelstalig gebied langs de Nigeriaanse grens zou lopen.

Landbouw

Het gebied waar de olieproductie zou worden ontgonnen, behoort tot de vruchtbaarste streken in Tsjaad. Het is een actief landbouwgebied waar voedingsgewassen en katoen worden geproduceerd. Dit kan dus heel wat gevolgen hebben voor de voedselvoorziening van het land. Volgens Esso (dochter van Exxon) zouden 160 families moeten verhuizen. Maar het gebrek aan institutionele mogelijkheden vormt een belangrijke hinderpaal voor een adequate nederzettingenpolitiek. Volgens de richtlijnen van de Wereldbank moet de bevolking in dit geval “een verbetering of minstens een herstel krijgen van hun vroegere levensstandaard.” Maar Appendix B van het door Esso opgestelde Milieu Effecten Rapport (MER) stelt dat dit niet kan worden aangehouden. Bovendien is er heel wat onduidelijkheid rond compensaties voor het geleden verlies.

Tot aan oktober 1997 kende het project trouwens geen MER. Milieudefensie schrijft hierover: “Zo’n MER is een internationaal aanvaard instrument om de milieu-aspecten en de positie van de lokale bevolking in de besluitvorming te betrekken. In veel landen waar de drie oliemaatschappijen opereren, zoals de Verenigde Staten en Nederland, is een MER verplicht. Pas nadat de Wereldbank bij het project betrokken werd, zijn de milieueffecten in kaart gebracht. Dat was twee jaar na de ondertekening van de oliecontracten. Voor de exploratiefase – waarin onderzoek gedaan wordt naar de verwachte olievondst – kwam een MER te laat.

Het MER zoals dat nu is, werd door Esso zelf opgesteld. En niet door een onafhankelijke instelling. De oliemaatschappij heeft daarmee twee rollen, die soms strijdig met elkaar zijn: het uitvoeren van de oliewinning en vaststellen of haar eigen activiteiten binnen de milieugrenzen blijven. Normen voor bodem- en waterkwaliteit en omschrijvingen van effecten blijven vaag in het rapport.” Niet onbelangrijk: Tsjaad kent geen milieuwetten op gebied van oliewinning, wat zo goed als een vrijgeleide is voor oliemultinationals.

Voordat het project in 1997 internationaal aandacht kreeg van milieu- en ontwikkelingsorganisaties, beschikte de bevolking amper over informatie over de activiteiten van de oliemultinationals, noch werd ze geconsulteerd. Dat is wel verbeterd, maar niet voldoende. Bovendien gebeurden de informatie- en consultatierondes hier en daar op

een intimiterende manier. In een aantal dorpen werd de consultant begeleid door militairen. Gezien de reputatie van het leger, niet meteen een open en eerlijke manier van werken.

In een brief aan de voorzitter van de Wereldbank, James D. Wolfensohn ((9 juli 1998), hebben 86 organisaties uit 28 landen de hele situatie aangeklaagd en de Wereldbank opgeroepen alle steun op te schorten zolang er sprake is van mensenrechtenschendingen en er geen garanties zijn dat de milieunormen worden gerespecteerd. In de brief wordt een onderzoek aangehaald van de officiële Nederlandse Commissie voor MER. De conclusie van de Commissie luidt: “De Commissie besluit dat de essentiële informatie ontbreekt in de MER’s. Op basis van de MER’s kunnen noch het project noch de milieuconsequenties worden overzien.”

Verklaring van Donia

In januari 1998 hielden een groot aantal organisaties een conferentie in Donia, in het zuiden van Tsjaad. Zij stelden een verklaring op waarin in principe geen bezwaar wordt gemaakt tegen de oliewinning tenminste als een aantal voorwaarden worden vervuld. Zo moet er meer informatie komen evenals garanties op het gebied van sociale en milieu-effecten, monitoring, veiligheid, verdeling van opbrengsten en betrokkenheid van lokale organisaties. Pas dan kan de Wereldbank een beslissing nemen, aldus de verklaring van Donia.

In Kameroen wil een coalitie van milieu-en mensenrechtenorganisaties eveneens een uitstel van beslissing door de Wereldbank. In een verklaring van 18 april 1998 vragen zij om een verdergaande studie naar de milieu-effecten, meer betrokkenheid van niet-gouverne-mentele organisaties en medebeslissingsrecht van de lokale bevolking.

Ludo De Brabander

Bronnen:

  • Milieudefensie. Maak van Tsjaad geen tweede Nigeria. Amsterdam, 17 juni 1998
  • Karen Biesbrouck en Guy Patrice Dkamela. With or without local people. Friends of The Earth Netherlands, Amsterdam, mei 1998
  • Korinna Horta. Chad/Cameroun. Oil and pi-peline project. Makings of a new Ogoniland? Corporate welfare disguised as aid to the poor? Environmental Defense Fund, Washington, maart 1997
  • Friends of the Earth Netherlands. Oil deve-lopment in southern Chad. Review of Environmental Assessment. Amsterdam, februari 1998
  • Open letter to Mr. James D. Wolfensohn, president of the World Bank, from 86 NGOs in 28 countries concerning the Chad/Cameroon Oil & Pipeline Project, 9 juli 1998

Voor meer informatie:

contacteer Milieudefensie servicelijn in Nederland: 0031/20/626.26.20 of consulteer de uitstekende website: www.milieudefensie.nl