FN-Herstal in overheidshanden

2 oktober jongstleden besloot het Waalse gewest alle aandelen van FN over te nemen, en werd daardoor de enige aandeelhouder van deze wapenfabrikant. Ironie van het lot heet dat dan, want op enkele honderden meters verwijderd van de zetel van de Waalse regering, gaf ik diezelfde dag een uiteenzetting op een colloquium over conflictpreventie dat georganiseerd was door staatssecretaris voor ontwikkelingssamenwerking, Reginald Moreels. Een van de stellingen op die bijeenkomst ging over de noodzaak om wapenexporten en wapenproductie te verminderen.

De beslissing van het Waalse gewest is delicaat. Enerzijds kan men deze houding begrijpen om tewerkstelling en technologische innovatie te vrijwaren. Bovendien kan men ook begrijpen dat men niet wilde dat de Amerikaanse firma Colt alleen-aandeelhouder zou worden, met wellicht als enige bedoeling een concurrent uit te schakelen. Eerst zou men nog wel de labo ’s en het commercieel netwerk naarde States overgeheveld hebben precies om z’n positie op de wereldmarkt te verbeteren.

Maar anderzijds kunnen we er niet omheen dat deze beslissing eigenlijk tegen twee feitelijkheden opbotst. De eerste is louter economisch van aard. De wapenmarkt is met name zowat aan het verzadigen na het einde van de koude oorlog en de demobilisatie van grote stukken legers overal in de wereld. Dit heeft een dubbel gevolg. De vraag wordt kleiner, en er wordt dus minder gekocht. En vervolgens zijn de bestaande voorraden enorm groot, wat inhoudt dat er dus aardig tweedehands verkocht wordt.

De tweede feitelijkheid is ethisch en geo-politiek van aard. Sedert enkele jaren is men het begrip internationale veiligheid anders gaan invullen. Vandaag lijkt het steeds minder aanvaardbaar dat staten of gemeenschappen hun geschillen met de wapens regelen. Dat was al met zoveel woorden gestipuleerd in het VN-Charter maar de muur van Berlijn moest eerst vallen vooraleer dit idee heel langzaam voet begon te krijgen. Vooral sinds de industrielanden regelmatig geappelleerd worden om blauwhelmen te leveren voor ‘peacekeeping ‘-operaties. Via allerlei verzoeningspogingen komt men daardoor tot het besef dat demilitarisering en ontwapening van de lokale milities een noodzaak is. Maar men stelde meteen ook vast dat de aanwezige wapens dikwijls door de industrielanden waren geleverd…. Het is de paradox van de pyromaan die gedwongen wordt om brandweerman te worden.

Coherentie en dubbel taalgebruik gaan niet samen: aan de ene kant de mond vol hebben over preventie en anderzijds blind zijn voor de gevolgen van de wapenproductie en -handel.

Voorstanders van wapenhandel hanteren meestal twee argumenten.

1. “Als wij de wapens niet leveren, doen anderen het wel”. Het omgekeerde is echter waar; er moet iemand de trend breken wil men een proces van verandering op gang krijgen. Dit is ook waar op het vlak van ontwapening. Had Gorbatsjov niet besloten unilateraal de euroraketten te verwijderen, en de troepen uit Afghanistan terug te trekken, dan zou de wapenwedloop zijn blijven voortduren. Indien enkele (kleine) landen niet gezamenlijk de strijd hadden aangebonden tegen de anti-persoonsmijnen dan zouden we nooit het Ottawa-proces gekend hebben dat resulteerde in een verdrag voor wereldwijd verbod. Noteren we toch even dat België hier een actieve rol heeft gespeeld: het was het eerste land om een wet te stemmen voor een totaal verbod op alle soorten anti-persoonsmijnen.

2. “Wij verkopen slechts aan die regeringen die niet in een gewapend conflict betrokken zijn”. Dat zal wel zo zijn, want de Belgische wapenhandelswet van 5 augustus 1991 verbiedt dergelijke transacties. Daartegenover staat dat we er ons goed bewust moeten van zijn dat de wapens die vandaag geproduceerd worden gebruikt zullen worden in de conflicten van over 10 of 20 jaar, zoals dat blijkt uit de aanwezigheid van Belgische wapens van 10 en 20 jaar oud in een groot aantal oorlogshaarden vandaag.

Coherentie en dubbel taalgebruik gaan niet samen: aan de ene kant de mond vol hebben over preventie en anderzijds blind zijn voor de gevolgen van de wapenproductie en -handel.

We zouden de Waalse leiders een suggestie moeten influisteren. Vernieuwde inzichten in de milieubescherming hebben overheden er toe aangezet om milieu-impactstudies te verrichten alvorens sommige projecten (infrastructuur of industriële inplanting) uit te voeren. Naar dit voorbeeld zou men een impactstudie kunnen aanvragen naar de gevolgen van wapenexporten. Volhouden dat de Waalse regering niet bevoegd zou zijn voor internationale zaken lijkt wel erg surrealistisch als die overheid rechtstreeks industriële initiatieven beheert die precies directe gevolgen hebben op het internationale. Het minimum dat kan verwacht worden is toch enige coherentie door op de gevolgen te letten die de eigen activiteiten en keuzes veroorzaken.

Het enige alternatief om uit een onmogelijke keuze te geraken (behoud van tewerkstelling met de wapenproductie, of deze productie stopzetten en arbeiders de werkloosheid insturen) is een derde weg te zoeken van reconversie of minstens van een diversificatie naar civiele producten. Men mag de moeilijkheid van dergelijke operatie niet ontkennen. FN en anderen bewandelden reeds voorheen deze weg zonder veel succes. Maar deze moeilijkheden moeten ons niet tegenhouden om geloofwaardige en coherente alternatieven te zoeken. Als we al enig begrip op kunnen brengen voor de beslissing van het Waalse gewest, blijft het voor ons toch hoogdringend om werkterreinen te vinden die meer in overeenstemming zijn met de evolutie van de ethische en geo-strategische concepten, en waarbij steeds gewaakt wordt over de gevolgen van de eigen keuzes.

Bernard Adam

directeur van het onderzoeksinstituut GRIP

voorwoord bij een “rapport du GRIP”: FN-Herstal, quel avenir pour la tradition armurière ? van Luc Mampaey.