Het andere spook

Onlangs kon men op de televisie een BBC-serie in zes delen zien, gewijd aan het nazisme. Het was een knap opgebouwd programma, vulgariserend, daardoor soms een tikkeltje schematisch, maar doeltreffend. Want de bedoeling was duidelijk genoeg: mensen waarschuwen tegen dat soort politieke monsterachtigheden. Blijkbaar vond men het nodig in deze tijd dergelijke waarschuwingen te laten horen via een populair medium als televisie. En één van de afleveringen maakte ons duidelijk waarom die waarschuwing dringend nodig was. Daar werden enkele mensen geïnterviewd over het nazisme en meer speciaal over de jodenvervolgingen. Oude mensen die het zelf nog hadden meegemaakt, mensen van, laten we zeggen, de betere klassen (één van hen was bankier). En die mensen haalden herinneringen op die zowaar positief klonken. Het Hitlerdom was blijkbaar nog niet zo kwaad geweest. De bankier had zelfs begrip voor de jodenvervolgingen, want die joden waren in een aantal beroepen oververtegenwoordigd (in de advocatuur bijvoorbeeld), en ze hadden de uitroeiing dus eigenlijk een beetje aan zichzelf te wijten. Andere ondervraagden hadden het erover dat het eigenlijk toch “eine schone Zeit” was geweest, althans in de jaren dertig, toen er weer werk was en het Duitse volk zijn trots teruggekregen had. Daarna was het allemaal een beetje misgelopen, maar ja, zo is het leven nu eenmaal.

Men kan veronderstellen, dat dergelijke opinies over het nazisme tien of twintig jaar geleden ook al geopperd werden, maar het komt me voor dat tien of twintig jaar geleden lieden van het niveau dat hier werd opgevoerd deze opinies niet zo openlijk zouden hebben uitgesproken voor een publiek van miljoenen.

Ach ja, we hoorden natuurlijk wel eens over die politieke hooligans die onzin uitkramen. In het voormalige Oost-Duitsland is één derde van de jeugd extreem-rechts, zo is uit onderzoek gebleken, en enkele maanden geleden publiceerde “der Spiegel” een tekst uit het poprepertoire van die jeugd, die als volgt luidt: “Afrika für Affen, Europa für Weisse. Stech die Affen in ein Klo, Spült sie weg wie Scheisse”. Dergelijke opinies gaan gepaard met het molesteren van alle soorten vreemdelingen en zelfs van mensen die op straat aangeklampt worden om de Hitler-groet te brengen en dat weigeren.

Dat zich dergelijke dingen uitgerekend in het voormalige Oost-Duitsland afspelen kan verklaard worden. Na de euforie van de Duitse eenmaking (een euforie die toch al gevaarlijk hysterisch klonk) is de ontgoocheling des te bitterder. Geen werk, geen vooruitzichten, geen hoop. Hetzelfde psychologisch mechanisme dat in de jaren dertig massa’s naar de nazi’s dreef. Maar het stelletje mensen dat in de BBC-reeks geïnterviewd werd, behoorde hoegenaamd niet tot de categorie gefrustreerde jongeren. Vanwaar dan die toenemende mildheid ten opzichte van het nazisme en de durf om dergelijke opinies uit te spreken voor een massapubliek? Er zijn ongetwijfeld verschillende oorzaken.

Een daarvan is vermoedelijk het tanend vertrouwen in de parlementaire democratie, die er niet in slaagt de prangende problemen op te lossen, die haar greep op de economie en de geldstromen volledig kwijt is, en die steeds meer beslissingsmacht afstaat aan een organisme dat Europese Unie heet. Hoezeer men ook mag beklemtonen, dat de eenmaking van Europa onvermijdelijk en op langere termijn een positief proces is, kan men er tegelijkertijd niet omheen, dat de democratie tot op heden altijd gefunctioneerd heeft

binnen de grenzen van de nationale staat; dat de eenmaking zich afspeelt in een periode van een ernstige crisis die al een kwart eeuw aansleept, en dat in deze omstandigheid het integreren en assimileren van grote aantallen “migranten” en hun afstammelingen in een zo ongunstig mogelijke atmosfeer verloopt, te meer omdat de politieke macht decennia lang de zaak op zijn beloop heeft gelaten. Dit verklaart op zich nog niet waarom nu in Duitsland en elders (zie Frankrijk, zie België) teruggegrepen wordt naar een ideologie en een misdadig politiek systeem (als het zo mag heten) dat zulke rampen heeft veroorzaakt waarvan de gevolgen nog nawerken. Ik denk dat men hier te maken heeft met een proces in het historisch geheugen. Ook een historisch geheugen is selectief. Het pikt uit het verleden op wat in het kraam van vandaag past en vergeet de rest. En dan verschijnen de mythes weer waarvan men dacht dat ze goed en wel dood waren. Ze blijken alleen maar tijdelijk te zijn weggedrukt.

Een ervan, die in de huidige situatie belangrijk is, luidt als volgt: Hitler heeft in de jaren dertig de economische crisis opgelost. Toch niet. De economische crisis was over zijn hoogtepunt heen toen Hitler de macht greep. De politiek die de verbeteringen stimuleerde – omvangrijke openbare werken – was al begonnen voor Hitler aan de macht kwam (onder het kortstondige kanselierschap van von Scheicher). Voor het overige heeft Hitler de blijvende deugdelijkheid van zijn economische maatregelen niet hoeven te bewijzen: toen het daar op aankwam, brak de oorlog uit. Een andere mythe – die ook in het linkse milieu leeft – is, dat Hitler op een democratische manier aan de macht is gekomen. Ook dat klopt niet. Hitler heeft nooit méér dan 33% van de stemmen behaald. De nazi’s waren daarmee wél de grootste partij, maar nog lang geen meerderheidspartij. Hij is aan de macht gekomen dankzij de kuiperijen van “fatsoenlijk” rechts (Hugenberg, von Papen), dank zij het straatgeweld van Hitlers persoonlijke leger, de SA, dank zij de houding van de legerleiding (die de Weimar-republiek haatte). Tenzij men het vermoorden of het opsluiten in concentratiekampen van politieke tegenstanders (communisten, socialisten, en zelfs liberalen), de afschaffing van het parlement als vrij gekozen orgaan en de gewelddadige “Gleichschaltung” als normale democratische processen wil omschrijven, is Hitler niet met democratische middelen aan de macht gekomen en nog minder is hij met democratische middelen aan de macht gebleven. Misschien is de mythe van Hitler-als-eindpunt-van-een-democratisch-proces de gevaarlijkste. Als men daar bovenop het idee van de massamoord op joden en zigeuners kan toeschrijven aan “ondergeschikten” van Hitler die achter de rug van hun baas gehandeld hebben, dan kan men Hitler gaan zien als een wijze en doortastende staatsman, en kan men in de Hitler-biografie de uitroeiing van de joden en zigeuners afdoen als “een voetnoot in de geschiedenis”, zoals Le Pen het heeft genoemd. Men kan hem dan zelfs als de voorloper van de Europese Unie zien: een man die, jammer genoeg, te vroeg geboren is en door zijn tijd niet werd begrepen.

Als men, met betrekking tot het oprukken van extreemrechts in Europa, lessen uit het verleden wil trekken, is het veiliger de correcte lessen te trekken, en daarbij te beseffen dat de geschiedenis zichzelf nooit op dezelfde manier herhaalt. Maar er zijn, helaas, nog andere desastreuze manieren.

W. Courteaux