Kosovo kan de oorlog worden vermeden?

Iets meer dan twee jaar na de ‘pacificatie’ van Bosnië en Kroatië, lijken de tragische gebeurtenissen in Kosovo een nieuwe oorlog in de Balkan aan te kondigen.

Fundamentele verschillen maken de vergelijking tussen de vorige oorlogen in ex-Joegoslavië en de huidige situatie in Kosovo behoorlijk moeilijk. De eerste oorlogen waren het gevolg van de onafhankelijkheidsverklaring vanwege de noordelijke deelrepublieken van de voormalige federatie. In het geval van Bosnië-Herzegovina werd die onmiddellijk gevolgd door de erkenning vanwege de Europese Unie en de Verenigde Staten. Het westen verantwoordde z’n beslissing door te verwijzen naar het recht van de deelrepublieken om zich af te scheiden, en door het principe van onaantastbaarheid van de binnengrenzen van de federatie.

Deze principes is men blijven volgen tot aan de akoorden van Dayton en Erdut, die een einde maakten aan de oorlog in Bosnië en Kroatië, en aan de Servische minderheid in Kroatië het recht op zelfbeschikking ontzegde. Tenzij men gans deze kwetsbare constructie in gevaar wil brengen, kan het westen moeilijk een onafhankelijkheidsverklaring van de Albanezen van Kosovo steunen, ook al maken die nu 90% van de bevolking uit in een provincie die sedert de eerste Balkanoorlog van 1912 tot Servië behoort.

Aan de andere kant woonden en leefden Serviërs, Kroaten en Bosniërs in grote mate binnen de landsgrenzen van eenzelfde staat, wat het risico op uitbreiding van het conflict toch beperkte. In dit geval daarentegen, woont de meerderheid van de Albanezen in de staat Albanië, het enige land dat de onafhankelijkheid van haar Kosovaarse broeders erkend, en dat haar bijzondere gevoeligheid voor de gebeurtenissen toonde door haar troepen aan de grenzen in alarmtoestand te brengen tijdens de bloedige repressie van de Servische politie tegen de opstandelingen van de Drenica in februari en maart.

Het gebrek aan steun in internationale kringen en het gevaar voor een internationale oorlog zouden beide partijen toch tot terughoudendheid moeten dwingen, en om Kosovo een soort autonomie te geven die het had van 1974 tot 1989. Toch spelen er nog andere factoren.

Gevaarlijke coalitie

Na de gebeurtenissen van Drenica werd er een nieuwe regering gevormd in Servië. Verschillende ministerposten werden toegekend aan de Radicale Partij (SPS), een virulent nationalistische partij, die vijandig staat tegenover elke onderhandeling met de Albanezen. Hoewel de sleutelposities van deze regering nog altijd bezet blijven door leden van de Socialistische Partij (SPS) is de deelname van extreem-rechts een reden van bezorgdheid, te meer daar de uitvoering van de onderwijsakkoorden van 1996 voor Kosovo erg vijandig werden onthaald door de Servische bevolking.

Waarnemers blijken nog altijd verdeeld over de betekenis van deze “rood-bruine’ coalitie. Houdt dit een verharding in ten gevolge van de aangekondigde westerse sancties? Of gaat het hier om een maneuver dat moet beletten dan de radicalen als enigen de ontevredenheid van de Servische bevolking over mogelijke toegevingen aan de Kosovaren, zouden kunnen kanaliseren?

Aan Albanese kant is men blij met de sancties tegen Belgrado, en met de politieke en diplomatieke interesse voor Kosovo, alsook voor de groeiende media-aandacht. Hoofdredacteurs in Duitsland en de VS aarzelen niet om zich achter de onafhankelijkheidseis te scharen. Meteen beschouwen deze het Bevrijdingsleger van Kosovo (UCK) ook niet langer als terroristen, en verwijzen haast niet meer naar de vele burgerslachtoffers – Servische notabelen en vluchtelingen, of Albanese collaborateurs – die het UCK op z’n geweten heeft de laatste twee jaar.

Uitbreiding van het conflict?

In Montenegro, de enige partner van Servië in de huidige federatie Joegoslavië, heeft de nieuwe pro-westerse regering de brutale repressie tegen het UCK scherp veroordeeld. Ze verzet zich ook tegen elke mobilisatie van haar onderdanen in geval van een nieuwe oorlog. Bovendien kan men een eventuele uitbreiding van het conflict naar Montenegro niet uitsluiten aangezien het zo’n 10% Albanezen telt onder haar bevolking.

Maar het is vooral de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië die hier op de eerste rij staat in geval van een uitdiepen van de crisis. Vorig jaar kenden we er al een bloedige “vaandeloorlog” tussen de Macedonische politie en de belangrijke minderheidsgroep van Albanezen – tussen een vierde en een derde van de bevolking – die vooral in de streek tegen Kosovo en Albanië leeft. Daarbij komt nog dat in december en januari laatstleden het UCK bomaanslagen uitvoerde in haar zogenaamde “operationele zone nr 2”. Een oorlog in Kosovo dreigt makkelijk Macedonië in brand te steken met haar labiele economie en met haar culturele spanningen tussen haar Slavische en Albanese bevolkingsgroepen die enkel worden overtroffen in Servië.

Omwille van historische banden met de regio en omwille van haar 2 miljoen inwoners van Albanese origine, ziet Turkije zichzelf een belangrijke rol spelen in het regelen van de crisis van Kosovo. Dit werd o.m. duidelijk toen onmiddellijk na de gebeurtenissen van de Drenica een princiepsakkoord werd getekend om een snelle-interventiemacht te creëren door 4 Balkanlanden: Roemenië, Bulgarije, Macedonië en Albanië. Dit kadert ook wel in de VS-plannen voor een toekomstige ronde in de uitbreiding van de NAVO, maar is onder de leiding van Turkije toch wel te begrijpen als een directe dreiging met militaire interventie tegen Servië.

Tegenover een groeiende invloed van Turkije in de regio kunnen we niets anders plaatsen dan het opzijzetten van Griekenland door de strategen van de grootmachten. Athene staat niet alleen aan de kant in de militaire alliantie, maar zag ook z’n deelname geweigerd voor de vergaderingen van de “contactgroep” waar Kosovo besproken wordt. Nochtans is het Griekenland het enige Nato-lid dat eventueel de westerse invloed op Servië zou kunnen versterken. De “Albanese kwestie” is ook in Athene geen onbekend gegeven, enerzijds door de recent gelegaliseerde migratie, en anderzijds door de roep naar aansluiting bij Groot-Albanië vanwege een deel van haar bevolking in Noord-Griekenland.

Sancties en interventie

De houding van het westen zal ongetwijfeld zwaar wegen op de uitkomst van de crisis. Het probleem Kosovo zal niet opgelost kunnen worden door een verscherping van economische sancties tegen Belgrado of door een militaire interventie. Dergelijke maatregelen, waarmee men speelt in Washington, Londen en Bonn, kunnen alleen maar voor een verdere radicalisering zorgen van een Servische bevolking die toch al in miserie leeft. De huidige leiders zullen dan makkelijk hun positie versterken op basis van nationalistische ordewoorden.

De oplossing moet aanvaardbaar zijn voor beide partijen. Het voorstel om Kosovo los te maken van Servië en als derde partner in de federatie te laten opereren – op een ogenblik dat Montenegro zich voorbereidt op een totale onafhankelijkheid – kan niet onder dwang van bombardementen worden gerealiseerd. De Amerikaanse pers meent dat territoriale integriteit alleen maar mag gelden voor die staten die de mensenrechten respecteren. Maar dit argument klinkt behoorlijk hypocriet: Washington heeft Turkije steeds ingedekt met haar acties in Koerdistan. Hiermee dreigt men ook een doos van Pandora te openen als bron van heel wat toekomstige conflicten.

Tegenover de pyromanen in binnen- en buitenland, zijn de keuzes voor een vreedzame oplossing eerder beperkt. Respect voor de identiteit van elke nationaliteit moet gepaard gaan met het ontwikkelen van een burgerschap: de Serviërs zouden de Albanezen de rechten moeten teruggeven die ze de laatste tien jaar met de voeten hebben getreden, en de Albanezen zouden hun verzet tegen dialoog en onderhandeling en hun boycot van de centrale instellingen moeten opgeven. Beide volkeren zouden ook hun bloed-en-bodem-mythes moeten kunnen opbergen om samen te werken voor de heropbouw van hun land dat een van de armste van Europa is geworden.

Georges Berghezan met dank overgenomen uit Avancées.