Mondialisering bevordert werkloosheid en ongelijkheid

Een recent rapport van de OESO (de Perspectieven van de tewerkstelling 1997) wijst er op dat de invoer uit de lage-loonlanden een beperkte invloed heeft op de tewerkstelling en de lonen in de ontwikkelde landen. Anderen beweren dan de terugloop van de tewerkstelling niets te maken heeft met de mondialisering maar alleen het gevolg is van de technische ontwikkeling. Niets is minder waar. Door slechts de aandacht te vestigen op de technische ontwikkeling en niet te spreken over de invloed van de lage-loonlanden stelt men het alsof het om twee van elkaar onafhankelijke factoren gaat. Maar de door door de multinationals opgezette concurrentie van uit de lage-loonlanden stuwt de meest geïndustrialiseerde landen naar de inzet van steeds moderne machines en de automatisering om de productie op te drijven en de arbeidskrachten te verminderen.

Ten andere de inspanningen van de bedrijven worden door de arbeiders betaald: lagere lonen, deeltijdse arbeid, flexibiliteit, afdankingen zijn het resultaat van de automatiseringen. De mondialisering wordt meestal bekeken vanuit zijn commerciële dimensie. De nieuwe realiteit ligt echter niet in de intensifiëring van de internationale handel maar in de productiefactoren. De impact op de arbeidsmarkt is duidelijk. De toenemende fusies van bedrijven in de geïndustrialiseerde wereld en de vele herstructureringen zijn belangrijke elementen in de op wereldschaal gevoerde concurrentiestrijd waarbij het element tewerkstelling het eerste slachtoffer is.

Zij provoceert in bijzonder het in concurrentie stellen van de loontrekkenden uit de ganse wereld met een tendens naar een verlaging van de lonen en de werkvoorwaarden.

De concurrentie stuwt dus de mondialisering. Deze is een van de middelen om de bedrijven te dwingen hun competiviteit op te drijven, nieuwe markten te veroveren maar tevens de kostprijs van de arbeid te verlagen. Daarnaast verhoogt de delokalisatie en de dreiging van delokalisatie de werkloosheid en dit volstaat om een verlaging van de lonen en een verslechtering van de arbeidsvoorwaarden af te dwingen. Meer dan de immigratie betekent de mobiliteit van het kapitaal, productief en financieel, een nieuw element dat gevaarlijk is voor de werknemers.

Uiteindelijk zijn het niet meer de naties, min of meer rijk, die tegenover elkaar

staan maar de firma’s die voordelen halen uit internationale tegenstellingen en de voorwaarden die ze kunnen afdwingen inzake loonkost en tewerkstelling. Er is dus reden om van de lage loon-landen of de immigratie de zondebok te maken. De lage loonlast is het belangrijkste voordeel dat de firma’s kunnen aanwenden in de internationale concurrentie. De mondialisering alleen afwijzen door het debat op de lage loonlanden te vestigen is dus vals. De multinationals uit de geïndustrialiseerde landen vestigen zich zelden daar waar meer de laagste lonen aanbiedt. Getuige hiervan is Afrika dat praktisch buiten hun belangstelling staat. Ze zoeken wel landen waarvan de loonkost niet te hoog is, de daar aangeboden investeringsmogelijkheden en belastingverplichtingen interessant zijn, maar ook of de arbeidsvoorwaarden en afdankingsmogelijkheden soepel zijn. Ze houden natuurlijk rekening met de mogelijkheid een minimum aan

gekwalificeerde arbeiders te vinden maar kijken ook uit naar de transportmogelijkheden, de infrastructuur en de plaatselijke milieuwetten. Zo verplaatste zich het Franse bedrijf Thomson voor de vervaardiging van zijn kleine t.v.’s naar Thailand en delo-kaliseerde Philips zijn productie naar Hongarije waar de loonkost van de arbeiders achtmaal lager ligt en van de kaders viermaal kleiner. De sluiting van Renault Vilvoorde en het starten van een bedrijf in Rusland is een ander voorbeeld. Zo kunnen we vaststellen dat de periferie van de grote geïndustrialiseerde landen een belangrijke plaats inneemt: Mexico voor de V. S., Zuid-Oost-Azië voor Japan en Oost-Europa voor de Europese Unie. Maar de beweging van bedrijven naar lagererloonzones speelt zich zelfs af binnen de landen o.m. in de VS. en in de E.U. (Portugal). Deze sociale dumping wordt t.o.v. de minder ontwikkelde landen minder toegepast door landen als Groot-Brittan-nië die, onder Thatcher, vrijwillig gezocht heeft om de loonkost in eigen land aanzienlijk te verminderen en meer deeltijdse arbeid in te voeren ten einde de buitenlandse investeringen aan te trekken.

“De multinationale ondernemingen scheppen weinig nieuwe arbeidsplaatsen. De tewerkstelling in de 100 grootste bedrijven in de wereld daalde van 1993 tot 1995 zelfs met 4 %.”

Susan George. economiste Voorzitster van het Observatorium van de mondialisatic.

“De eenheidsmunt zal het aantal herstructureringen en fusies doen toenemen wat over het algemeen ten nadele zal zijn van de tewerkstelling.”

Manfres Neumann Prof. Universiteit Bonn.

De financiële dimensie van de mondialisering heeft eveneens nefaste invloeden op de tewerkstelling en de lonen. Vanaf het ogenblik dat het vast systeem van wisselkoersen werd opgeheven (in het begin van de jaren 70) en de mobiliteit van de kapitalen beter georganiseerd (eind de jaren 70 zoeken de landen hun munten te verdedigen door hogere rente wat de inkomsten van het kapitaal verhoogt en de economische activiteiten beperkt. Om de inflatie te beperken desindexeren de regeringen gelijktijdig t.o.v. de prijzen. Zo zien we dat de financiële mondialisering die door de staten werd opgezet onder hen een concurrentie heeft ontwikkeld die door de kosten de economische activiteiten beperkt, de werkloosheid bevordert en de ongelijkheid van de inkomsten doet toenemen, In ’t kort. De mondialisering is afhankelijk van de kapitalistische economie waarbij de drie volgende karakteristieken fudamenteel zijn:

1. Zij bevordert met de technologische vooruitgang een intensifiëring van de concurrentie tussen de firma’s in hoofdzaak niet met de bedoeling betere producten terbeschikking van de bevolking te stellen maar om maximum winsten te maken.

2. Dit drukt zich uit in een grotere verhoging van de mobiliteit van de verschillende facetten van het productieproces.

3. Het zet de loontrekkenden uit de ganse wereld tot directe concurrentie aan wat een degradatie van de lonen, werkvoorwaarden en sociale bescherming in de oude geïndustrialiseerde landen voor gevolg heeft.

Men herhaalt steeds dat de internationalisering van de arbeid uitmondt op een daling van de prijzen ten gunste van de verbruiker. Zo de daling van de prijzen, volgens deze normen het resultaat is van de wil van de firma’s om de loonkost te verminderen door meer arbeiders aan de dop te zetten en de onzerheid van de betekenisvolle tewerkstelling te organiseren dan is het normaal, ja zelf onontbeerlijk, dat de loontrekkenden uit noord en zuid zich tegen deze mondialisering verzetten.

André De Smet

UNCTAD: Mondialisering vergroot inkomensverschillen

De V.N.-Organisatie voor Handel en Ontwikkeling (Unctad) heeft in zijn rapport van 1997 de aandacht gevestigd dat de mondialisering van de economie tot dusver niet geleid heeft tot een snelle economische groei maar wel dat deze de inkomensverschillen tussen en binnen de landen heeft verergerd. Enkele voorbeelden. “De gemiddelde groei van de industrielanden in de jaren negentig bedroeg tot dusver slechts 1,8 procent tegen 2,8 procent in de jaren tachtig.”

“De kloof tussen rijke en arme landen wordt stelselmatig groter. In 1965 was het gemiddelde inkomen in de landen van de Groep van Zeven 20 keer hoger dan in de ontwikkelingslanden; in 1995 was het 39 keer hoger.”

“De polarisering tussen de landen ging gepaard met grotere inkomensverschillen binnen de landen. Bijna overal is het aandeel van van de rijkste 20 procent van de bevolking in het nationaal inkomen gegroeid. Vaak is de levensstandaard van de armsten nog achteruit gegaan. De loonverschitten tussen de geschoolden en ongeschoolden worden groter.”

“De financiële sfeer van de economie haalt steeds meer de bovenhand op de industriële sector. De inkomsten uit kapitaal – winsten, renteontvangsten, dividenden – gaan de hoogte in ten nadele van het inkomen uit arbeid. Werk en inkomstenzekerheid nemen af.”

“Onrustbarend is niet zozeer de ongelijkheid zelf maar de vaststelling dat de inkomsten concentratie niet gepaard gaat met meer investeringen, dus tewerkstelling.”

UNCTAD: Trade and Devetopment Report 1997. Patais des Nations CH 1211 -Genève 10.