V.N.: Groeiende kloof tussen rijken en armen

Uit het jaarlijks menselijk ontwikkelingsrapport van het United Nations Development Program (UNDP) van de Verenigde Naties blijkt dat de wereldconsumptie dit jaar 2400 miljard dollar bedraagt, tweemaal zoveel als in 1975, zes maal zoveel als in 1950 en zestien keer meer dan in 1900. Die verbruiksstijging zonder voorgaande is echter ongelooflijk ongelijk verdeeld. Het feit dat meer dan één miljard mensen hun elementaire behoeften niet kunnen dekken is de bevestiging hiervan.

Uit het hogergenoemd rapport blijkt dat 32 % van de bevolking van de ontwikkelingslanden moet leven met minder dan 1 dollar per dag (34 fr.) is hier het zoveelste bewijs van. Het twintig procent armste deel van de bevolking heeft geen aandeel gehad in de verbruikersexplosie. Dit verbruikt slechts 1,3 procent van ’s werelds verbruiksbestedingen. Ondertussen neemt het twintig procent rijkste deel van de wereldbevolking 86 procent voor zijn rekening.

Onder de 4,4 miljard inwoners van de ontwikkelingslanden moeten drie vijfde hiervan de elementairste basisinfrastructuur ontberen. Meer dan een derde hiervan beschikt niet over drinkbaar water. Een vierde heeft geen mini-mumwoonst. Een vijfde heeft geen toegang tot een moderne gezondheidszorg. Een vijfde bereikt niet het vijfde leerjaar en een zelfde aantal is ondervoed in een honderdtal ontwikkelingslanden.

De Azië-crisis komt alle vroegere realisaties tegen de armoede bestrijding weg te vegen. In Indonesië, Thailand, Maleisië en de Filipijnen waar vorig jaar in totaal 40 miljoen mensen met minder dan één dollar per dag moesten rondkomen, verwacht men dat dit tegen het jaar 2000 tot honderd miljoen zal oplopen. Men voorziet dat in Indonesië tegen het einde van dit jaar 6,5 miljoen jobs weggeveegd zullen zijn, in Zuid Korea minstens 1 miljoen en in Thailand 2 miljoen. Van de 1,8 miljoen gastarbeiders in Maleisië – vooral Bengalezen, Cam-bodjanen, Indonesiërs en Birmanen -zal wellicht de helft teruggestuurd worden. De onderzoekingsploeg van het UNDP wil de ontwikkeling niet meer berekenen alleen volgens de eenvoudige inkomsten maar er twee criteria aan toevoegen: het onderwijsniveau en de levensverwachting.

De band tussen de economische welvaart en de menselijke ontwikkeling is niet automatisch, schrijft het rapport van het UNDP.

Alhoewel het Sultanaat van Brunei met 31.115 dollar over het hoogste Bruto Binnenlands Product (BBP) beschikt in de wereld, plaatst deze zich slechts op de 35ste plaats voor wat de menselijke ontwikkeling betreft. Deze mislukking van de economische welvaart die niet in verhouding staat tot de algemene ontwikkeling van de bevolking is niet alleen een tekortkoming van de rijke landen als Koeweit of het eiland Mauritius. Maar ook van de Verenigde Staten o.a. westerse landen.

Voor het vijfde volgende jaar is het Canada die aan de leiding staat voor de globale situatie van de bevolking, daar waar het slechts op de 12de plaats staat als het om termen van inkomsten gaat.

Volgens het rapport zijn er slechts 98 landen op de 174 in geslaagd om het succes van hun economische ontwikkeling te binden aan de potentiële humane rechten.

Frankrijk en Noorwegen maken hiervan deel uit respectievelijk door van hun plaats op de 12de en 5de rang voor het Bruto Binnenlands Product (BBP) per inwoner op te klimmen naar de 2de en 3de plaats in het klassement dat opgesteld werd door het UNDP. Het rapport wijst echter nog steeds op het ongelijk karakter van de vooruitgang en ontwikkeling.

Uit de onderzoeken van de OESO blijkt namelijk dat in twaalf landen van Europa en Noord-Amerika er nog steeds 18 procent van de volwassenen een kennis niveau hebben dat zo zwak is dat ze onvoldoende zijn om zich de elementaire lectuur van een moderne maatschappij eigen te maken. Erger nog. Ruim 29 % van de bevolking heeft zo’n zwak alfabetiseringsniveau dat ze niet in staat is een vormingscursus voor een gekwalificeerde job te volgen.

In meer dan honderd onderontwikkelde landen, of deze in een economische of politieke overgang, beschikt 70 tot 80 procent van bevolking over een inkomen dat vandaag lager ligt dan tien, soms dertig jaar geleden.

In de ontwikkelingslanden leven 120 miljoen mensen die leven met minder dan één dollar (34 fr. per dag). In deze landen leven nog eens 120 miljoen mensen die slechts over 4 dollar per dag beschikken.

Deze cijfers zullen met de economische en financiële crisis in Zuid-Oost-Azië, Rusland en Latijns Amerika zeker nog toenemen.

De levensverwachting daalde in vele landen o.m. door Aids in Afrika en Azië. Op de 16.000 nieuwe gevallen die dagelijks worden vastgesteld komen er 90 % voor in de onderontwikkelde landen.

Daar bovenop komt nog dat dat de gewapende conflicten de economische vooruitgang van vele landen afremmen. Meer dan 100 miljoen mensen zitten gevangen in een cyclus van oorlog en hongersnood en 50 miljoen personen hebben hun huis en hun land moeten ontvluchten en zijn op buitenlandse hulp aangewezen.

In de rijke landen is een nieuwe vorm van armoede opgedaagd, verbonden aan een vorm van uitsluiting. Terwijl er een overvloed is van verbruiksgoederen zoals nooit voorheen is het aantal werklozen en daklozen aanzienlijk toegenomen.

Voor de eerste maal heeft het UNDP in zijn “menselijk ontwikkelingsrapport”, ook voor de geïndustrialiseerde landen een norm van menselijke armoede ingevoerd.

Buiten de traditionele inkomsten wordt dus ook rekening gehouden met het procent van de bevolking analfabeten, mensen die meer dan een jaar werkloos zijn, daklozen en personen met een levensverwachting die lager dan zestig jaar is.

Rekening houdende met dit criterium wordt het Amerikaanse ontwikkelingsmodel door het UNDP ernstig in vraag gesteld. Het zijn de Verenigde Staten die, onder de OESO lidstaten (de 29 rijkste landen van de wereld) aan de leiding staat voor wat de geproduceerde rijkdom per hoofd betreft, maar eveneens inzake de slechtste inkomstenverdeling en de armoede waarvan een groot deel van de bevolking het slachtoffer is.

André De Smet