Rebellie in Congo

Nauwelijks een goed jaar na de val van de Mobutu-dictatuur in mei 1997, wordt het regime van president Laurent-Désiré Kabila militair bedreigd. Gaat het om een opstand van Congolese Tutsi’s, ontevreden soldaten en politieke opposanten tegen een corrupt en ondemocratisch bewind, dat bovendien in Oost-Congo gemene zaak maakt met Hutu-extremisten en Mai-Mai-milities? Of klopt de regeringsstelling dat er sprake is van een Rwandees-Oegandese agressie? En hoe zit het met de betrokkenheid van belangrijke Mobutisten en van Washington, Paris en Brussel. Wat drijft trouwens de regeringen van Zimbabwe, Angola en Namibië ertoe om, in tegenstelling tot Zuid-Afrika, Kabila militair uit de nood te helpen? De nieuwe crisis in Congo confronteert ons niet alleen met de kwestie van imperialisme, panafrikanisme en nationalisme. In Congo is het proces van politieke opklaring en wijzigende krachtsverhoudingen in een nieuwe versnelling gekomen. Opnieuw bepaalt de mate en manier waarop de Congolese bevolking hierbij een rol speelt, de uiteindelijke afloop: of een terugkeer van de neo-koloniale orde, of een verdere revolutionaire ontwikkeling.

Telkens weer moeten we vaststellen dat de berichtgeving in de westerse pers ons niet toelaat om een juist beeld te krijgen van de machtsstrijd in de Democratische Republiek Congo, het vroegere Zaïre. En dit is zeker niet alleen te wijten aan de gebrekkige manier waarop de regering Kabila zijn eigen informatie- en propagandamiddelen verzorgt. De nederlaag in Vietnam illustreerde al het strategisch belang van de publieke opinie op het thuisfront bij imperialistisch interventies. Krachtige zenders als Radio France International, BBC, en la Voix d’Amérique stellen de Congolezen rechtstreeks bloot aan door het westen geselecteerde en gemanipuleerde informatie. Bovendien wordt Canal France International, TV5, ZDF doorgestraald.

Op basis van verschillende bronnen ter plaatse, kunnen we op dit ogenblik volgend relaas schetsen van de gebeurtenissen. In de nacht van zondag 2 op 3 augustus 1998 konden regeringssoldaten de inname verhinderen van het kamp Tshatsi en zijn arsenaal door zo’n 300 gewapende mannen in burger. Ook bij het legerkamp Kokoio en in de stad Kisangani waren er schermutselingen. Radio trottoir in Kinshasa had het over Rwandese militairen, die weigerden het land te verlaten, nadat Kabila op 27 juli 1998 officieel een einde had gemaakt aan de militaire coöperatie met Rwanda en Oeganda. Op maandag 3 augustus riepen officieren in Noord- en Zuid-Kivu op tot de omverwerping van president Kabila. Na drie dagen van avondklok was de rust snel hersteld in de hoofdstad. Wegversperringen en zoekakties leidden tot honderden arrestaties van echte en vermeende Tutsi’s, ook deze van Congolese nationaliteit, de zogenoemde Banyamulenge. In regeringskringen maakte het aanvankelijk ongeloof plaats voor consternatie en woede, toen bleek dat topverantwoordelijken van Tutsi-oorsprong, zoals Karaha en Bugera, direct betrokken waren bij de opstand, en juist ervoor, met hun naaste familieleden Kinshasa hadden verlaten. In Oost-Congo vormde de 10de Brigade met commandant Ondekane en de versterkingen gestuurd door Rwanda en Oeganda, de ruggengraat van de ‘rebellie’. Met een in Goma gekaapt burgervliegtuig slaagde een commando o.l.v. de Rwandees James Kaberehe, die op 13 juli als legerstafchef vervangen was, erin om Kitona in handen te krijgen. Op deze legerbasis in Beneden-Congo waren duizenden oud-mobutistische soldaten ondergebracht om er ‘heropgevoed’ te worden. Inspelend op hun onvrede, en met dollars en beloften, werd een deel ervan gewonnen voor een militair offensief in het westen. Een luchtbrug tussen Goma en Kitona voerde versterkingen en materiaal aan. Een opophoudelijke reeks zegebulletins in de media, de inname van Moanda, Banana, Boma, Matadi, Inga… liet uitschijnen dat de val van Kinshasa zelf nakend was. Tshisekedi achtte het uur gekomen om zich als bemiddelaar aan te bieden.

In werkelijkheid stootte de ‘rebellie’ op enorme politieke problemen. Tegen hun verwachtingen in, en in tegenstelling tot Kabila’s opmars het jaar ervoor, werden de ‘Rwandese’ militairen nergens als bevrijders ontvangen. De bevolking beschouwde ook hun bondgenoten als infiltranten en verraders. En hoewel er een onmiskenbare, anti-Tutsi stemming heerste, had de massale steun aan het regime van Kabila en de nationalistische reflex fundamenteel een andere basis. Vooreerst waardeert de gewone Kongolees de beperkte, maar reële verworvenheden onder Kabila: toegenomen veiligheid, een relatief stabiele Congolese frank (sinds 30 juni), hoop op verbetering en een begin van economisch herstel… Maar de mobutistische dreiging die de ‘rebellie’ overschaduwde, het opduiken van gehaatte generaals als Baramoto en Nzimbi in Kigali, deden de balans overslaan. Dinausaurussen als Lunda Bululu en Tambwe Mwamba, eerder dan de opportunisten en nuttige idioten in het Rassemblement Congolais pour la Democratie, bepaalden het gezicht waarmee de rebellie naar buiten kwam. Dat deze kon rekenen op impliciete steun van Parijs en Washington versterkte nog het anti-imperialistisch wantrouwen.

De doorslaggevende betekenis daarvan bleek b.v. op 27 augustus bij de uitschakeling van de rebellen aan de luchthaven N’djili. Bewoners van de oostelijke volkswijken hielpen bij de arrestatie van infiltrerende voorhoedeelementen, zodat de rebellenhoofd-macht in een val werd gelokt en gebombardeerd. Maar zelfs in Oost-Congo dat de rebellen militair controleren is er een nauwelijks verholen vijandigheid van de bevolking, met zelfs totaal ontoegankelijke stadsdelen.

Een reiziger vertelt

Tijdens de maand juli en tot begin augustus dus tot het voor de gewapende rebellie – reisde ik naar Congo.

Wat mij bijzonder opviel in vergelijking met vroeger was de vlotte manier van ontscheping en paspoortcontrole bij aankomst in Kinshasa.

Mijn verblijf ginder heeft mij de indruk gegeven dat men werk wil maken van verandering: het is er duidelijk veel veiliger dan vroeger, men ruimt overal op, men werkt aan de wegen.

Mensen durven nu ’s avonds nog te voet over straat lopen, dat was ooit anders. Op de wegen zijn er wel veel controles van de Kadogo’s, maar geen afpersing, geen vragen naar geld. Een totaal verschil met vroeger.

Op weg naar Matadi hebben de Brigades Routières wel nog om drinkgeld gevraagd.

Het leven in Kinshasa is duur. Je mag geruststellen dat het om eenzelfde prijsniveau gaat als in Europa. Buiten de hoofdstad, bijvoorbeeld in Matadi en Boma, is het wel wat goedkoper. Vóór de gevechten hadden de mensen daar toen goede hoop op een economische verbetering. , De toestand van de schoolgebouwen is desastreus,  overal. Verschillende staatshospitalen   functioneren   wel weer, ook in meer afgelegen wijken in van de hoofdstad. Medicijnen blijven wel schaars. Wat de situatie nu, na de gevechten betreft, daar heb ik geen kijk op. (red.)

Deze crisis helpt meteen een hardnekkige mythe uit de wereld. Kabila blijkt duidelijk geen stroman te zijn van Kagame of Museveni, noch van hun Noord-Amerikaanse beschermheren of het IMF. Zelfs al speelt Kabila concurrerende mijntrusts tegen elkaar uit, daarom is hij nog niet minder ‘onhandelbaar’ voor wat betreft de privatiserings-eisen van de Wereldbank, de buitenlandse schuldvorderingen, en de ‘democratische’ opening naar burgerlijke en westersgezinde krachten.

De huidige crisis brengt evenwel opnieuw enkele zwakheden naar voor die het regime Kabila kenmerken. Het tekort aan politieke kaders, de beperkte strijdtraditie weerspiegelen tegelijk de sociale ontwrichting en informalisering van de economie. De spontane mobilisatie van duizenden jongeren middenin een oorlogssituatie bewijst dat er onontgonnen mogelijkheden zijn voor de belangenverdediging van de werkende bevolking die het politiek bewustzijn en de zelforganisatie kunnen verhogen. De verwijzingen van Kabila, Yerodia en Mumengi naar Tutsi-dominantie en Hima-rijk, en de niet mis te verstane termen als ‘ongedierte’ en ‘insecten’ kunnen – in de officiële context van een ‘Rwandees-Oegandese agressie’ en gezien de algemeen verspreide etnische vooroordelen – een nefaste geest loslaten die niet meer in de fles te krijgen is. Het uitdrukkelijk bevestigen van hun rechten daarentegen zou de Congolese Tutsi’s kunnen losmaken van de eng-militaristische doctrine van Kogame, en meteen een halt toeroepen aan de verleiding om met de vijand van de vijand, de genocidaire Interahamwe of racistische mai-mai in zee te gaan.

Hoewel Kabila een gedisciplineerde lijfwacht (GSSP) en snelle interventiepoli-tie kon opzetten, vooral steunend op Katangese ex-FAZ-leden  en  gendarmes, toch hing zijn lot af van vliegtuigen en troepen uit Zimbabwe en Angola. Dit deed de oorlogskansen in West-Congo uiteindelijk vanaf 20 augustus keren. Het burgerlijk karakter van deze regimes, het belang van ELF-Aquitaine in Angola en de steun van Elf aan Sassou Nguesso, zou ons iedere illusie moeten ontnemen dat panafrika-nistische of anti-imperialistische motieven aan de basis liggen. Net zoals Kabila terecht gebruik maakte van het specifiek belang van Rwanda en Oeganda bij de omverwerping van Mobutu, is de buitenlandse steun tegen de zogenaamde rebellie noodzakelijk, ongeacht de achterliggende regionale rivaliteiten of conjuncturele conflicten. Maar het mobiliseren van de eigen bevolking, ook militair, kan aangevuld, maar niet vervangen worden door takti-sche maneuvers t.o.v. de verschillende buiten- en binnenlandse tegenstanders. De Congolese bevolking de vrijheid en instrumenten geven om zich adequaat te informeren en te organiseren, hen politiek bewustzijn en slagkracht laten opdoen doorheen gerichte mobilisaties met het oog op hun directe belangen, dat is op termijn een essentiële voorwaarde voor de overleving en meteen voor de transformatie van het Kabila-regime.

G. Seynaeve en C. Beneki