Wat is er veranderd? En wie wil wat veranderen?

Indonesië

“De democratische atmosfeer in dit land is bedrieglijk. De militairen hebben het hier nog steeds voor het zeggen,” waarschuwt mij een student van de Universitas Indonesia in Jakarta. Inderdaad 25.000 militairen zijn alom aanwezig in de straten van de hoofdstad. Maar achter de schermen begeleidt de legerleiding nauwgezet de democratische hervormingen van de Habibie-regering. Een gedachte overheerst dit proces: tactische toegevingen doen om de dominante positie van het leger (ABRI) opgebouwd over 40 jaar te kunnen handhaven en de belangen van de Suharto-clan te vrijwaren. Die centrale rol van het leger in de politiek en de economie van het Indonesische archipel wordt samengevat in het begrip “Dwifungsi” of dubbele functie: een vanzelfsprekende militaire rol gekoppeld aan een soort civiele interventieplicht. Het onderzoek naar de verantwoordelijkheid van speciale legereenheden in de repressie van de studentenbetogingen van de maand mei, de vrijlating van sommige politieke gevangenen, het gedwongen ontslag van generaals, de operatie in West-Papoua, Oost-Timor en Aceh waarin soldaten het geweer ruilen voor de spade, de stetoscoop en de ploeg kaderen allemaal in deze overlevings-manoeuvres van een gediscrediteerde instelling en regime. Habibie (de opvolger van de president Suahrto) is slechts “Suhartoisme zonder Suharto” luidt het harde oordeel van Dita Sari, gevangen vakbondsleidster. Habibie’s oproep om 2 dagen per week te vasten om krimpende rijstvoorraden te sparen in een context van rijzende hongersnood bewijst toch dat hij noch het Internationaal Monetaire Fonds, over een oplossing beschikt voor de problemen van de bevolking.

De schrik is eruit

Is er dan niets veranderd? Toch wel. Het ontslag van Suharto is een ernstige nederlaag voor de dictatuur die 32 jaar lang tot één van de meest meedogenloze ter wereld behoorde. De belangrijkste verworvenheid van de laatste maanden is de massabeweging van studenten, de zogenaamde “urban poor”, de opkomende arbeidersbeweging, en de landbezettingen en collectieve plunderingen door de verarmde boeren. De schrik is eruit. Onrust is alom aanwezig in het land. Niet alleen als gevolg van de uitbarsting van veel te lang opgekropte frustratie over corruptie en nepotisme (in de maand juli bijvoorbeeld telden we 4 betogingen, lokale opstanden enz per dag tegen plaatselijke potentaten, corrupte gouverneurs) maar ook tegen de sociale gevolgen van de vrije val van de Indonesische economie (de economische activiteit is met meer dan 10% gekrompen, het aantal werklozen bedraagt naargelang de berekeningswijze tussen 20 en 50 miljoen mensen – op een actieve bevolking van 83 miljoen, en het aantal armen is gestegen tot het niveau van 20 jaar geleden). Een nieuwe veralgemeende sociale explosie zoals in de lente behoort dus tot de reële mogelijkheden. De nationale onderdrukking die nooit werd aanvaard in Irian Jaya (West-Papoua) of Oost-Timor wordt nu helemaal ondraaglijk: deze gebieden zijn nu als het ware in per-mante opstand. Iedereen praat over “reformasi” of “totaal reformasi” en zelf meer en meer over “revolusi”. De stu-dentenleiders die we ontmoet hebben op de verschillende universiteiten van Java, zijn het hierover eens: “onze beweging heeft veel andere sociale groepen eveneens in beweging gebracht”. Brede politisering is één van de gevolgen van de dit proces: 56 nieuwe partijen werden geregistreerd sinds eind mei. Het zijn arbeiderspartijen, volkspartijen, partijen met lokale inslag of religieus getint. Onder Suharto werden slechts 3 partijen erkend: Golkar (de regeringspartij), de PPI en de PDI (de Democratische Partij van Indonesië, geleid door Megawati Sukarnoputri, dochter van de eerste president van het onafhankelijke Indonesië). Allemaal satellietpartijen van de dictatuur. De PDI had als satellietpartij echter de vervelende neiging om meer en meer uit de vastgelegde baan te vliegen.

De “elite-oppositie”

De nepverkiezingen van 1987 en 1992 waren reeds de gelegenheid voor de verarmde stedelijke jeugd om haar ongenoegen te uiten met het regime, door massaal de PDI in de stembus te steunen maar vooral door tot twee keer toe met 1 miljoen jongeren, gekleed in rode T-shirts, deel te nemen aan de meetings van Sukarno’s dochter. Ondanks een interne coup, die de PDI-leiding weer in het gareel bracht 2 jaar geleden en Megawati uit de partij heeft gesloten, hebben de laatste maanden de militanten en middenkaders van de PDI in heel Indonesië honderden partijlokalen bezet en de marjonetten van het regime dikwijls letterlijk uit de gebouwen gegooid. De PDI blijft genieten van het aureool van Sukarno als iemand die bekommerd was om het lot van de armsten en ook voor hen opkomt tegen onrecht. Haar sociale basis is de verarmde stedelijke jeugd en de middenklasse. De PDI heeft echter niet de minste rol gespeeld in de gebeurtenissen van maand mei. Megawati heeft toen gewoon stilzwijgend toegekeken en hoopte dat de macht als een rijpe vrucht in haar handen zou vallen. Tezamen met Amin Rais, de moslim leider, vertegenwoordigt zij wat velen de “elite-oppositie” noemen, die samengewerkt heeft met het regime en die nu tot de democratie bekeerd is. Nieuwe vrienden van de democratie en van hervormingen zijn nu legio bij deze elite. Een dikwijls onbetrouwbare en inkonsequente oppositie. Een soort morele kracht die evenveel of zelf meer terugdeinst van de opkomende massabeweging dan van het regime. Desalniettemin zal de PDI waarschijnlijk met de parlementsverkiezingen voorzien in mei 1999 als de grootste politieke kracht op het electorale terrein verschijnen. Ondanks de oprichting van een politieke partij door de 2de grootste moslimbeweging, de Nahdlatul Ulama, blijken de Indonsiërs in hun grote meerderheid godsdienstige partijen de rug te willen keren.

De PRD, een jonge linkse kracht in opgang

De politieke kracht, nog steeds illegaal, die echter een belangrijke rol heeft gespeeld in de mei-revolutie, is de PRD of Democratische Volkspartij. Een uitgesproken linkse en revolutionaire partij, gegroeid uit het radicalisatieproces van de jaren 80 onder studenten, NGO medewerkers, arbeiders enz. en die zich duidelijk wil losmaken van de stalinistische politieke erfenis die de linkerzijde overheerste 40 jaar geleden. Een piepjonge partij, in 1996 opgericht, maar waarvan de belangrijkste leiders allemaal in de gevangenis zitten. Het leger beschouwt de PRD als haar persoonlijke vijand en als de herboren communistische partij van Indonesië (PKI) die in de jaren 60 de grootste KP was in de kapitalistische wereld. Het leger geeft de volgende, zeer lovende, beschrijving van de activiteiten van deze partij: “Ze zijn actief in strategische gebieden, onder studenten en arbeiders, ze vormen de publieke opinie via pamfletten en publicaties. Daar waar er pamfletten zijn en een actie met meer dan 1000 mensen, zit de PRD erachter. Ze zijn zeer intelligente jonge mensen. Ze zijn theoretisch niet alleen zeer briljant en kunnen elke universiteitsprofessor aan, maar gooien zich ook tenvolle in de strijd. Ze zijn niet alleen schitterende sprekers die het volk kunnen geestdriftig maken, maar begrijpen het volk tot in het kleinste detail. Dit is de PRD (Berita Yudha – Oorlogsberichten). De PRD studenten, de SMID, hebben in talrijke universiteiten van het land met succes de strategie verdedigd van het bondgenootschap met de arbeiders in de strijd tegen de dictatuur en de noodzaak van massa-actie om het regime omver te werpen. Indien er één partij is die kan beweren een belangrijke bijdrage geleverd te hebben tot de val van Suharto dan is het wel de PRD. De PRD staat voor de vorming van een overgangsregering samengesteld uit de “echte vertegenwoordigers van het volk die echt leiding hebben gegeven aan de massaopstand van mei en die verkozen moet worden door Volksraden in de arbeiderswijken, campussen, dorpen enz.” Deze visie is in schril contrast met de voorstellen van de “elite-oppositie” die zichzelf wil coöpteren tezamen met andere academici, technocraten en religieuze leiders in een nieuwe regering. De PRD is ook de enige politieke groep die zich ondubbelzinnig uitspreekt voor het zelfbeschikkingsrecht van Oost-Timor, en die de IMF-interventie in het land verwerpt.

De SMID-militanten liggen ook aan de basis van de oprichting in 1994 van een onafhankelijke vakbond de PPBI, het Indonesisch Centrum voor Arbeidersstad. Eveneens buiten de wet gesteld, moeten deze syndicalisten ondergronds werken. Ze zijn nu actief bezig de arbeiders op fabrieksniveau te organiseren rond hun eisen maar verbinden dit werk met de noodzaak aan een democratische politieke verandering. In het industriële cordon rond Jakarta werken de studenten rond de PRD aan de oprichting van KOBAR, Arbeiderscomités voor Hervormingsactie op fabrieksniveau, rand dezelfde doelstellingen als de PPBI. Het leger is alom aanwezig rond de bedrijven en arbeiderswijken en halen dikwijls de trekker van hun geweren over naar aanleiding van stakingen en betogingen. In de context van aanhoudende repressie is één NGO, de Legal Aid Foundation zeer aanwezig in de verdediging van syndicale militanten en ook andere politieke activisten. De andere onafhankelijke vakbond, die nu door Habibie werd gelegaliseerd is de SBSI, de Indonesische Welvaartsvakbond, opgericht door Muchtar Pakpahan, een advocaat bekend voor zijn verdediging van de mensenrechten. Bij zijn vrijlating in juni kwam hij vrij radicaal uit de hoek met de dreiging van een nationale staking en massa-betogingen indien Habibie de macht niet zou overhandigen aan een overgangsregering samengesteld uit de oppositiepartijen, maar draaide snel bij. “Onder druk van de publieke opinie en de bedrijfswereld

heb ik beslist de acties op te schorten” verklaarde Muchtar Pakpahan. De SBSI krijgt de steun van de belangrijkste vakbonden uit het Zuidoost-Aziatische bekken tezamen met een uitdrukkelijke aandacht van de Amerikaanse syndicale federatie AFL-CIO. De kaders van SBSI worden onder andere ook opgeleid door niet minder dan het Belgische ACV… Tegenover de massale werkloosheid pleit de SBSI voor regulering van de afdankingen en voor een beter sociaal opvangnet. Niet weinig kaders van de voormalige regeringsvakbond sluiten nu bij Muchtar Pakpahan’s vakbond aan. Een proces is nu ingezet in Indonesië dat alle gevestigde waarden, modellen (het zgn. Aziatische model), organisaties, politieke ideeën en zelf religies onderste boven aan het keren is, is op zoek naar een oplossing voor de nijpende problemen van de bevolking. Niet voor niets beschouwen de Verenigde Staten, deze “Gordel van Smaragd” als een sleutelelement in hun regionale militaire, economische en poltieke strategie. De Europese linkerzijde die zich ook een globale visie moet geven zou daarom in de volgende maanden haar blikken en steun naar het oosten moeten keren.

Mark Slane (net terug uit Indonesië)

Indonesië in ontbinding

In Westerse regerings- en mediakringen heeft men steeds beweerd dat de Aziatische crisis slechts plaatselijke en tijdelijke gevolgen zou hebben. Niets is minder waar gebleken. Zoals de “grote experts” uit de internationale organisaties de Aziatische crisis niet hadden voorzien, moet men nu vaststellen dat evenmin rekening gehouden werd met het dominoeffect. Want wat blijkt. Japan blijft met aanzienlijke moeilijkheden worstelen op financieel en economisch vlak, de Russische roebel devalueerde, de latijns-Amerikaanse munten worden bedreigd en ook de Westerse markten beginnen negatieve invtoedne te ondervinden. Met Zuid-Korea kent Indonesië de zwaarste gevolgen van de financiële krach. President Suharto, de dictator-miljardair, stapte wel op onder druk van de openbare opinie maar zijn plaatsvervanger, de gewezen vice-president Habibie, heeft wel beloften afgelegd maar niet voor een merkbare koerswijziging gezorgd. In zijn kabinet van 36 ministers zitten zo maar 20 gewezen medewerkers van ex president Suharto. De inflatie is, ondanks de tussenkomst van het Internationaal Muntfonds (IMF) opgelopen tot 60 %, De buitenlandse schuld bedraagt reeds 80 miljard dollar en de publieke schuld daar bovenop 53 miljard dollar. Volgens de, niet betrouwbare, officiële bronnen zijn er 15 % werklozen die tegen eind 1998 zulien oplopen tot 17 %. Slechts één op de drie kinderen was aanwezig bij de opening van het schooljaar in juli jl. öe helft van de Indonesiërs leeft met een inkomen dat onder het armoedepeil ligt.

De bidonvilles groeien van dag tot dag en de arme boeren zonder land trachten de vele golfbanen te recuperen die op hun gronden werden opgericht. De sexindustrie breidt zich zienderwijze uit. Onderzoekers schatten dat deze reeds een opbrengst benadert van 2 % van het bruto binnenlands product. (BBP) Het jaarlijks zakencijfer van deze industrie bereikt 3,3 miljard dollar. In de regio van Djakarta brengt deze “handel” jaarlijks 9%1 miljoen dollar op. Zo heeft het gemeentebestuur van Krma Tunggat een complex van bordelen met massage salons, strip-tease, clubs, enz. gelegaliseerd om zijn programma voor de ontwikkeling van de stad te financieren. Ondertussen opende president Habie op 11/8 een aantal bruggen tussen de eilanden van de Ria archipel. Tevens komt hij de wens uit te drukken omkj een wegenen spoorwegbrug te bouwen, 32 km lang, tussen het grote eiland Sumatra en dit van ■Java. Renez-vous in het jaar 2006 heeft hij er aan toegevoegd zonder maar enigszins te spreken over de prijs en waar hij het geld zal halen.

Om iets te doen aan de noden van de grote meerderheid van de bevolking te verhelpen is er echter geen sprake. Wat er ook van zij. De door het westen en de financiële machten geprezen “Vrije markt’ economie en hun welwillende steun aan de dictator, de miljardair Suharto, hebben voor de Indonesische bevolking zware gevolgen.

A.D.S.